ECLI:NL:RBMNE:2023:1945

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/3070
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van een last onder dwangsom voor het verwijderen van een boatsaver zonder omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan de eiser is opgelegd voor het verwijderen van een boatsaver die zonder de benodigde omgevingsvergunning was gebouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 8 oktober 2020 door een gemeentelijke inspecteur is gecontroleerd, waarbij is geconstateerd dat de boatsaver en een steiger zonder vergunning waren gebouwd. Het college heeft de eiser op 19 april 2021 gelast om de boatsaver te verwijderen, met een dwangsom van € 6.666,- per week, tot een maximum van € 20.000,-. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 1 maart 2023 is het beroep van eiser behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. Eiser betwistte de overtreding en stelde dat er concreet zicht op legalisatie bestond. De rechtbank oordeelde dat er geen vergunning was verleend voor de boatsaver en dat de stelling van eiser over een onbetrouwbaar gemeentelijk archief niet voldoende was om aan de stelling van het college te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat de boatsaver was gebouwd zonder de benodigde vergunning en dat er geen bijzondere omstandigheden waren om van handhaving af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde de last onder dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3070

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.J.J. Lamers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht

(gemachtigde: mr. M.R. Buyse).

Inleiding

Op 8 oktober 2020 heeft een gemeentelijke inspecteur een controlebezoek gebracht aan het perceel [adres] in [woonplaats] (perceel) naar aanleiding van een handhavingsverzoek van de Vechtplassencommissie. De inspecteur heeft tijdens dat bezoek geconstateerd dat zonder de benodigde omgevingsvergunning werkzaamheden zijn verricht in de vorm van het bouwen en gebruiken van een boatsaver en het bouwen van een steiger gelegen in de [locatie 2] .
Op 17 november 2020 heeft het college eiser bericht dat hij voornemens is om handhavend te gaan optreden. Eiser heeft daarop zijn zienswijze gegeven.
Uit een nader gesprek en na archiefonderzoek is het college gebleken dat eiser een ontheffing is verleend op 18 juli 1996 voor het bouwen van de steiger. Het college zal daarom tegen de steiger niet handhavend optreden.
Tijdens een controlebezoek op 25 maart 2021 en een vervolgbezoek op 16 april 2021 heeft de inspecteur geconstateerd dat de boatsaver nog steeds aanwezig is en het strijdig gebruik in stand is gebleven.
Bij besluit van 19 april 2021 heeft het college eiser gelast de illegale situatie op te heffen door binnen acht weken na verzenddatum de boatsaver te verwijderen en verwijderd te houden onder verbeurte van een dwangsom van € 6.666,- per week met een maximum van
€ 20.000,- voor het bouwen en gebruik van een bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan zonder een omgevingsvergunning.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Tijdens een hoorzitting van de adviescommissie bezwaarschriften op 18 mei 2021 heeft eiser zijn bezwaren mondeling toegelicht.
Deze commissie heeft op 22 juni 2021 advies uitgebracht aan het college.
Bij besluit op bezwaar van 28 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard met aanpassing van de motivering, zoals de adviescommissie had geadviseerd.
Eiser heeft beroep ingediend.
Het college heeft een verweerschrift overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van het college. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

Het geschil

1. Eiser komt op tegen de last onder dwangsom die het college aan hem heeft opgelegd. In dat verband stelt eiser zich op het standpunt dat het college niet tot handhaving mocht overgaan omdat geen sprake is van een overtreding. Ook had het college van handhaving moeten afzien, omdat concreet zicht op legalisatie had bestaan als het gemeentelijke archief op orde was geweest. Bovendien zou handhavend optreden onevenredig zijn.
2. Het college blijft bij het bestreden besluit.

Beoordeling door de rechtbank

3. Bij de beoordeling van het geschil gaat de rechtbank uit van het volgende toetsingskader.
Toepasselijk juridisch kader
4. Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen. Ook is het verboden om zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. [1] Verder is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten. [2]
5. Op het perceel rust volgens het van toepassing zijnde bestemmingsplan ‘ [locatie 1] woongebied’ de enkelbestemming ‘Water’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Ecologie’ en de functieaanduiding ‘specifieke vorm van water-landschappelijk water’. De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'schiphuis' onder andere bestemd voor een boatsaver.
Is sprake van een overtreding?
6. Eiser betwist dat sprake is van een overtreding. Er is sprake van een onbetrouwbaar gemeentelijk archief en dat wordt ook bevestigd door de bibliothecarissen. Dat het archief niet op orde is, blijkt ook wel uit het feit dat de ontheffing voor de steiger aanvankelijk niet vindbaar was. Eiser vindt het daarom niet juist om te stellen dat er geen vergunning of ontheffing is en daarom sprake is van een overtreding.
7. Het ligt het op de weg van het tot handhaving bevoegde bestuursorgaan om feiten en omstandigheden te verzamelen om vast te stellen of sprake is van een overtreding. Het is vervolgens aan eiser om de veronderstelde feiten en of omstandigheden, indien daartoe aanleiding bestaat, te weerleggen of nader te verklaren, bij gebreke waarvan de bestuursrechter in beginsel van de door het college veronderstelde feiten en omstandigheden dient uit te gaan. [3]
8. Het college heeft vastgesteld dat sprake is van een overtreding, omdat de boatsaver zonder omgevingsvergunning is gebouwd en in stand wordt gelaten. Volgens het college is nooit een vergunning verleend voor het bouwen van de boatsaver. Hieraan heeft het college de omstandigheid ten grondslag gelegd dat in het gemeentelijk bouwarchief geen vergunning is aangetroffen.
9. De rechtbank is van oordeel dat wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de stelling van het college dat geen vergunning is verleend. De door eiser gestelde omstandigheid dat het gemeentelijk bouwarchief niet op orde zou zijn maakt dit, wat daar ook van zij, niet anders. Ook uit die omstandigheid blijkt immers niet dat wel een vergunning is verleend. Gelet daarop en het feit dat eiser evenmin een afschrift heeft kunnen overleggen van een vergunning, moet het ervoor worden gehouden dat er geen vergunning is verleend. Ook is niet gebleken dat eiser een vergunning zou hebben aangevraagd. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de boatsaver is gebouwd zonder de benodigde vergunning voor bouwen. Er is daarom sprake van een overtreding van het verbod om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen en in stand te laten.
10. Eiser voert verder aan dat er geen overtreding is vanwege strijd met het bestemmingsplan, omdat de boatsaver is gebouwd in overeenstemming met het toenmalige bestemmingsplan ‘Landelijk gebied langs de [locatie 2] 1972’. Dat bestemmingsplan staat op deze locatie bouwwerken toe die ‘noodzakelijk zijn voor het verkeer te water’.
11. De rechtbank is van oordeel dat in deze situatie geen sprake is van een bouwwerk die noodzakelijk is voor het verkeer te water. De boatsaver is een voorziening die een aangemeerde boot beschermt tegen weersinvloeden. Het bouwwerk is niet nodig om te kunnen varen op de [locatie 2] . Weliswaar heeft de huidige boot van eiser, vanwege de specifieke waarde, kennelijk meer bescherming tegen het weer nodig, maar een andere boot zou die voorziening niet nodig hebben, zoals eiser zelf ook aangeeft. Daaruit blijkt al voldoende dat de boatsaver niet noodzakelijk is om te kunnen varen op de [locatie 2] . Nu het gebruik van de boatsaver al strijdig was met het toenmalige bestemmingsplan, slaagt ook een beroep op het overgangsrecht uit het huidige bestemmingsplan niet.
12. De beroepsgrond dat geen sprake is van een overtreding slaagt daarom niet.
Bijzondere omstandigheden om af te zien van handhaving?
13. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of het college - ondanks zijn bevoegdheid om handhavend op te treden tegen de geconstateerde overtreding - tóch van handhavend optreden had moeten afzien.
14. Volgens vaste rechtspraak zal het college, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in de regel van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het college worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Daarnaast kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
15. Eiser voert aan dat concreet zicht op legalisatie wel zou bestaan als het gemeentelijk archief op orde was geweest. Deze grond slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Van een vergunning dan wel een ontheffing is niet gebleken. Verder staat vast dat legalisatie op basis van het huidige bestemmingsplan niet mogelijk is, omdat ter plaatse geen aanduiding ‘schiphuis’ is. Ook in het ontwerpbestemmingsplan ‘De [locatie 2] ’ is de boatsaver ter plaatse specifiek verboden. Eiser heeft bovendien geen aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend en het college zou ook niet van plan zijn die desgevraagd te verlenen. Van concreet zicht op legalisatie is dus geen sprake.
16. Eiser voert verder aan dat sprake is van een bijzondere omstandigheid om af te zien van handhaving. Het gaat hier om een bijzondere, waardevolle boot van 70 jaar oud die beschermd moet worden tegen weersinvloeden. Zonder de boatsaver zal hij zijn boot moeten verkopen en daarvoor in de plaats een onderhoudsvrije en hogere boot kopen. Vanaf de [locatie 2] zal een dergelijke boot het zicht ontnemen op zijn monumentale woning die vaak wordt gefotografeerd. Eiser vindt dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd waarom ook in het geval sprake zou zijn van een waardevolle boot, dat nog geen bijzondere omstandigheid is om af te zien van handhaving. Het college is ook handhavend opgetreden tegen andere boatsavers. Eiser verkeert niet in andere omstandigheden dan de eigenaren van die boatsavers. Van onevenredigheid is geen sprake.
18. De beroepsgrond dat sprake is van een bijzondere omstandigheid om van handhavend optreden af te zien, slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

19. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot handhavend optreden. Het beroep is dus ongegrond. Dat betekent dat de last onder dwangsom bij het bestreden besluit terecht door het college is
gehandhaafd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1., eerste lid, onder a en onder c van de Wabo.
2.Artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2834.