ECLI:NL:RBMNE:2023:1963

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
22/5205
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit om omgevingsvergunning voor dakterras te weigeren wegens onvoldoende motivering

In deze zaak heeft eiser, wonende aan [adres] in [woonplaats], een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een dakterras in afwijking van de beheersverordening. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft deze vergunning geweigerd op basis van het dakterrassenbeleid, dat vereist dat de buurvrouw toestemming geeft voor de bouw van het dakterras, omdat dit binnen twee meter van de erfgrens zou komen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de weigering van de vergunning, omdat hij van mening is dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van onevenredige afbreuk aan de woonsituatie van de buurvrouw en dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmering is.

De rechtbank heeft de zaak op 3 maart 2023 behandeld en vastgesteld dat het college beleidsruimte heeft bij de beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen. Echter, de rechtbank oordeelt dat het college de vergunning niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering en dat het college onvoldoende belangen heeft afgewogen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak.

De rechtbank benadrukt dat het college de betrokken belangen goed in kaart moet brengen en een zorgvuldige belangenafweging moet maken. De uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats [woonplaats]
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigden: mr. C. Wiersma & mr. L.A. Sluiter).

Inleiding

Eiser woont aan [adres] in [woonplaats] . Hij heeft een omgevingsvergunning [1] aangevraagd om in afwijking van de beheersverordening ‘ [locatie] ’ een dakterras te bouwen bij zijn woning.
Het college heeft deze omgevingsvergunning geweigerd in het besluit van 2 mei 2022 (het primaire besluit). De bezwaren van eiser zijn ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 3 oktober 2022. Eiser is het niet met het bestreden besluit eens en heeft beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser samen met zijn echtgenote [echtgenote] . Ook de gemachtigden van het college zijn op de zitting verschenen.
Op de zitting heeft het college voorgesteld om het bestreden besluit opnieuw te beoordelen aan de hand van het nog op te nemen contact met de buurvrouw van eiser. Hierover hebben partijen aanvullende afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een proces-verbaal. De zaak is vervolgens door de rechtbank aangehouden. Op 24 april 2023 heeft het college aan de rechtbank laten weten dat de herbeoordeling niet heeft geleid tot een andere uitkomst en dat het college haar standpunt uit het bestreden besluit handhaaft.
Partijen hebben de rechtbank verzocht om uitspraak te doen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

OverwegingenHet standpunt van het college

Het college heeft zich in zijn besluitvorming en tijdens deze beroepsprocedure op verschillende standpunten gesteld. In het primaire besluit heeft het college overwogen dat de aanvraag in principe aanvaardbaar is, maar dat de aanvraag toch afgewezen moet worden omdat het in strijd is met de voorwaarden uit het zogeheten ‘dakterrassenbeleid’. . Op grond van dat beleid zou de buurvrouw van eiser akkoord moeten geven voor het dakterras, omdat het op binnen twee meter van de erfgrens wordt gerealiseerd.
In de beslissing op bezwaar heeft het college overwogen het dakterrassenbeleid richtlijnen [2] zijn die de stedenbouwkundige afdeling hanteert voor de beoordeling van dakterrassen. Dit betreft een bestendige gedragslijn waarmee getracht wordt om mogelijke overlast te beperken. Deze richtlijnen zijn volgens het college echter niet van toepassing op het perceel van eiser. De omgevingsvergunning is volgens het college desondanks terecht geweigerd omdat de stedenbouwkundige afdeling negatief heeft geoordeeld over het dakterras.
3. Een dakterras op minder dan twee meter van het erf van de buurvrouw zou volgens de stedenbouwkundige afdeling namelijk ervoor zorgen dat sprake zou zijn van ‘een onevenredige afbreuk van het straat- en bebouwingsbeeld, woonsituatie, milieusituatie, verkeersveiligheid, sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen’. Op de zitting is duidelijk geworden dat hiermee alleen de woonsituatie van de buurvrouw is bedoeld.
4. Omdat de buurvrouw van eiser geen toestemming heeft verleend voor het dakterras zou er volgens het college ook een evidente privaatrechtelijke belemmering zijn voor vergunningverlening gelet op artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5. Als laatste reden noemt het college in het bestreden besluit nog dat er ook sprake zou zijn van strijd met de goede ruimtelijke ordening. Het plan van eiser is onwenselijk, omdat de woningen dicht op elkaar staan.
Het geschil
6. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens hem heeft het college onvoldoende gemotiveerd dat er sprake is van onevenredige afbreuk aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen. Daarnaast is er volgens hem geen sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering en is het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
7. Niet in geschil is dat het dakterras in strijd is met de beheersverordening en dat eiser een omgevingsvergunning nodig heeft om af te wijken van deze beheersverordening.
Het beoordelingskader
8. De rechtbank stelt voorop dat het college beleidsruimte toekomt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van een beheersverordening een omgevingsvergunning te verlenen. Dat betekent in dit geval dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van de beheersverordening al dan niet te gebruiken. De rechtbank oordeelt niet zelf of het weigeren van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren.
Het oordeel van de rechtbank
9. Hoewel het college beleidsruimte heeft, is de rechtbank van oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren op basis van de gegeven motivering.
10. De rechtbank overweegt ten eerste dat van een evident privaatrechtelijke belemmering geen sprake is. Een omgevingsvergunning kan alleen geweigerd worden vanwege een privaatrechtelijke belemmering als die belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. [3]
11. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat sprake is van strijd met artikel 5:50 van het BW, kan deze worden weggenomen door het aanbrengen van veranderingen van niet ingrijpende aard. Eiser heeft aangegeven bereid te zijn om bijvoorbeeld op de korte zijde van het dakterras het hekwerk ondoorzichtig te maken of het bestaande muurtje door te trekken, waardoor er geen rechtstreeks uitzicht op het perceel van de buurvouw is. [4] De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
12. Met betrekking tot de woonsituatie van de buurvrouw en de goede ruimtelijke ordening overweegt de rechtbank dat de motivering in feite neerkomt op het volgende: de buurvrouw heeft geen toestemming gegeven en dus is er een onevenredige afbreuk van de woonsituatie dan wel strijd met de goede ruimtelijke ordening. Het college heeft daarbij echter nagelaten om de betrokken belangen en de situatie ter plaatse goed in kaart te brengen. Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een onevenredige afbreuk van de woonsituatie of strijd met de goede ruimtelijke ordening moet het college wel eerst weten waarom een omwonende bezwaar heeft tegen een plan. Het college kan niet zomaar een reden aannemen. Vervolgens moeten die bezwaren afgewogen worden tegen de voordelen die een aanvrager stelt te zullen genieten van het bouwplan. De inventarisatie van de belangen en vervolgens de afweging van die belangen ontbreekt, als het college een aanvraag afwijst enkel en alleen omdat het dakterras binnen twee meter van de erfgrens gebouwd zal worden.
12. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is daarom gegrond. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel hoeft daarom niet meer besproken te worden.
Hoe nu verder?
14. Het is mogelijk dat een bestuursorgaan tijdens een beroepsprocedure een dergelijk gebrek al herstelt, door bijvoorbeeld op de zitting of in het verweerschrift een nieuwe, toereikende belangenafweging te maken. In dat geval zou het bestreden besluit wel vernietigd worden, maar zouden de rechtsgevolgen in stand blijven omdat het gebrek al tijdens de procedure hersteld is. Daar is in deze zaak echter geen sprake van.
14. Op zitting is toegelicht dat de stadsbrede uitgangspunten eigenlijk niet van toepassing zijn op de aanvraag, maar dat de aanvraag toch aan die stadsbrede uitgangspunten getoetst is. Als een aanvraag in strijd is met een uitgangspunt (in dit geval: een dakterras binnen twee meter van een erfgrens zonder toestemming), dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
14. De rechtbank stelt vast dat de stadsbrede uitgangspunten zijn aan te merken als een bestendige gedragslijn. Het college mag dergelijke gedragslijnen weliswaar volgen, maar alleen als het de keuze daarvoor bij ieder individueel besluit opnieuw motiveert. [5] Het college kan dus niet volstaan met het enkel daarnaar verwijzen. De toelichting die op de zitting is gegeven is dus niet voldoende.
17. Tijdens de zitting heeft het college nog voorgesteld contact op te willen nemen met de buurvrouw van eiser om te onderzoeken wat haar bezwaren zijn en om er onderling uit te komen. De procedure is daarom aangehouden, in afwachting van een nadere reactie van de buurvrouw van eiser. Het college zou vervolgens in gesprek gaan met eiser en nogmaals onderzoeken of hij een vergunning zou willen verlenen voor het dakterras.
18. Uit het overleg tussen de buurvrouw en het college is naar voren gekomen dat de buurvrouw geen toestemming wil geven voor het dakterras omdat zij bang is dat haar privacy geschonden wordt. Een oplossing is niet gevonden. Vervolgens vraagt het college, net als eiser eerder al had gedaan, de rechtbank uitspraak te doen.
18. De rechtbank concludeert dat het college ook na de aanhouding nog geen individuele motivering heeft gegeven waarom er sprake zou zijn van een onevenredige afbreuk van de woonsituatie van de buurvrouw dan wel strijd met de goede ruimtelijke ordening. Het gebrek is daarom niet tijdens de procedure hersteld. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen daarom niet in stand blijven.
20. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om het college via een tussenuitspraak in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Die kans heeft hij informeel al gehad. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
20. Daarbij geeft de rechtbank het college nog in overweging mee dat weliswaar zicht mogelijk zal zijn vanaf het dakterras op het perceel van de buurvrouw, maar dat aan het wonen in een stedelijke omgeving inherent is dat er enige inkijk en een zekere beperking van privacy is, waardoor er niet snel sprake is van onevenredige aantasting van de privacy en het woongenot. [6]

Conclusie

22. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit vernietigd wordt en het college opnieuw op de bezwaren van eiser moet beslissen. Het college zal alsnog de betrokken belangen in kaart moeten brengen om vervolgens een belangenafweging te maken.
23. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
24. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 oktober 2022;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2.In deze beroepsprocedure worden deze richtlijnen ‘stadsbrede uitgangspunten’ genoemd.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:523.
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1816.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2807.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 27 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1285, 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1816, en 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2926.