ECLI:NL:RBMNE:2023:2155

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
UTR 23/346
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs vanwege drugsmisbruik en de beoordeling van het CBR

In deze zaak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, die inging op 27 oktober 2022. Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) had deze ongeldigverklaring op 20 oktober 2022 vastgesteld, en het bezwaar van eiser tegen dit besluit werd op 12 december 2022 afgewezen. De rechtbank heeft op 4 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het CBR aanwezig waren. De rechtbank heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelt dat het CBR het rijbewijs van eiser terecht ongeldig heeft verklaard, op basis van een medisch rapport dat drugsmisbruik aantoont. De rechtbank stelt vast dat het CBR in beginsel mag afgaan op dit rapport, mits het op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Eiser heeft weliswaar betoogd dat hij niet dagelijks cannabis gebruikte, maar de rechtbank oordeelt dat zijn verklaringen niet voldoende zijn om aan de juistheid van het rapport te twijfelen. Bovendien heeft eiser geweigerd om een bloedonderzoek te ondergaan, wat het CBR in zijn beslissing heeft meegenomen.

De rechtbank wijst ook het argument van eiser af dat hij inmiddels is gestopt met drugsgebruik. De regelgeving vereist een recidiefvrije periode van een jaar, en deze was nog niet verstreken op het moment van de ongeldigverklaring. De rechtbank concludeert dat het CBR de belangen van de verkeersveiligheid zwaarder mocht laten wegen dan de persoonlijke belangen van eiser. De ongeldigverklaring is niet onevenredig, ook al heeft eiser zijn rijbewijs nodig voor zijn werk. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser zijn rijbewijs niet terugkrijgt en ook geen griffierecht terugontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/346
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. J.A. Launspach).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs met ingang van 27 oktober 2022. Het CBR heeft hiertoe besloten op 20 oktober 2022. Met het bestreden besluit van 12 december 2022 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven. De reden voor de ongeldigverklaring is dat uit onderzoek is gebleken dat bij eiser sprake is van drugsmisbruik.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 4 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het CBR.
Na afloop van de behandeling van de zaak heeft de rechtbank onmiddellijk op de zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

1. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs als de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. [1] Dat is onder andere het geval als de uitslag van het onderzoek inhoudt dat de betrokkene niet voldoet aan de eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig. [2] In deze eisen staat onder meer dat personen die misbruik maken van drugs zonder meer ongeschikt zijn. [3]
2. De rechtbank vindt dat het CBR het rijbewijs van eiser ongeldig heeft mogen verklaren. Zij overweegt hiertoe als volgt.
3. In het medisch rapport is geconcludeerd dat bij eiser sprake is van drugsmisbruik. Het CBR mag in beginsel afgaan op dit rapport, nadat het is nagegaan of dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als de belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel hieraan naar voren heeft gebracht, moet het CBR nader motiveren waarom het toch van de juistheid van het rapport uitgaat. [4] De rechtbank vindt dat het CBR zich op dit rapport heeft mogen baseren. Het rapport is zorgvuldig, na een gesprek met eiser, tot stand gekomen, en de rechtbank begrijpt wat in het rapport staat en waarom de arts vindt dat sprake is van drugsmisbruik. De rechtbank vindt hierbij met name van belang dat eiser tijdens het medische onderzoek heeft verklaard dat hij voordat hij is gestopt een verslaving had, dat hij eerder heeft geprobeerd te stoppen en dat hij cannabis gebruikte om rustig te worden en niet voor recreatief gebruik. De enkele stelling van eiser dat hij dit niet heeft gezegd en dat het niet waar is, is onvoldoende om aan het rapport te twijfelen.
4. Wat eiser verder over het rapport naar voren heeft gebracht, betekent evenmin dat verweerder niet van het rapport mocht uitgaan. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij geen 2 tot 3 joints elke dag rookte en dat dit ook uit het rapport volgt. Het klopt dat er niet in het rapport staat dat eiser
elkedag 2 a 3 joints rookt, maar dat neemt niet weg dat eiser dit wel tegen de politie heeft gezegd. Verder betoogt eiser dat zijn antwoord op de vraag of hij voor het gebruik van cannabis wist dat hij nog een auto zou besturen de verkeerde indruk geeft. Hij heeft namelijk wel de tijd van 8 uur tussen het roken en rijden in acht genomen. Ook dit betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat het rapport onzorgvuldig is. Uit de ademanalyse en speekseltest bleek dat eiser cannabis in zijn lichaam had. Vervolgens heeft hij zelf geweigerd om een bloedonderzoek te laten verrichten, omdat hij bang was dat de waardes te hoog zouden zijn. Omdat eiser het bloedonderzoek heeft geweigerd, kon de precieze hoeveelheid cannabis niet worden vastgesteld. Dit komt voor zijn risico.
5. Eiser heeft verder nog gesteld dat hij is gestopt met het drugsgebruik en dat het CBR ook daarom zijn rijbewijs niet ongeldig heeft mogen verklaren. Dit volgt de rechtbank niet. Volgens de regelgeving kan iemand pas na een recidiefvrije periode van een jaar weer geschikt worden geacht. [5] Nu eiser sinds 1 augustus 2022 is gestopt, was die periode nog niet verstreken ten tijde van het besluit.
6. Vervolgens komt de vraag op of het CBR van de bovenstaande regelgeving heeft moeten afwijken omdat de gevolgen van de ongeldigverklaring onevenredig uitpakken. [6] De rechtbank vindt dat hiervoor geen aanleiding bestaat. Het CBR heeft de belangen van verkeersveiligheid zwaarder mogen laten wegen dan de belangen van eiser. Dat eiser zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk omdat hij een eigen bedrijf in de [branche] heeft, maakt de ongeldigverklaring niet onevenredig. Inherent aan de ongeldigverklaring van een rijbewijs is dat iemand niet mag rijden. Dat dit lastig kan zijn met werk is daarmee gegeven en is dus niet iets dat tot een onevenredig nadeel in de situatie van eiser leidt, ook niet vanwege het specifieke werk dat eiser doet. Op de zitting heeft eiser verder nog gezegd dat het voor hem onduidelijk was dat hij op het moment van zijn aanhouding niet mocht rijden. Er is geen voorlichting over cannabisgebruik en het autorijden en de regels zijn onduidelijk omdat er een gedoogbeleid geldt. De rechtbank vindt ook dit geen omstandigheden die de ongeldigverklaring onevenredig maken. De regels zijn voor iedereen hetzelfde. Het is de eigen verantwoordelijkheid van eiser om daarvan op de hoogte te zijn. Bovendien gaat het er hier om dat het rijbewijs van eiser ongeldig is verklaard op grond van het rapport waarin de diagnose drugsmisbruik is gesteld. Het gaat er niet om wat eiser al dan niet wist voor zijn aanhouding vanwege de regels of het gestelde gebrek aan voorlichting. Dat maakt de ongeldigverklaring niet onevenredig.
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser zijn rijbewijs niet terugkrijgt. Eiser krijgt daarom ook het griffierecht niet terug.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2023 door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 134, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
2.Artikel 27 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.
3.Zie paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000.
4.Zie bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3489).
5.Paragraaf 8.8 van bijlage bij Regeling eisen geschiktheid 2000.
6.Afdeling 1 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:830).