ECLI:NL:RBMNE:2023:2589

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
22/421
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken toereikende machtiging

In de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 mei 2023, in de zaak tussen de heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren en eiser, is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had het beroep veronderstellenderwijs ingesteld via [A], maar er was geen toereikende machtiging overgelegd. De rechtbank had [A] eerder in de gelegenheid gesteld om een machtiging in te dienen, maar de overgelegde volmacht was niet van eiser, maar van een derde partij. Hierdoor voldeed het beroep niet aan de wettelijke vereisten zoals gesteld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank benadrukte dat het aan eiser is om voor een juiste machtiging te zorgen en dat het niet aanleveren van een toereikende machtiging kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank heeft ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat er geen sprake was van overschrijding van de termijn. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/421

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2023 in de zaak tussen

[A] , veronderstellenderwijs handelend namens [eiser] ,eiser,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren, verweerder,

(gemachtigde: dhr. B.A. Schras).

Procesverloop

In de uitspraak op bezwaar van 13 december 2021 bestreden besluit) heeft verweerder het
bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
De zitting heeft middels een MSTeams verbinding plaatsgevonden op 20 maart 2023. Eiser is zelf niet verschenen, maar [A] wel. Verweerder is, na telefonische afmelding, niet verschenen. .

Overwegingen

1. Het beroep is door [A] veronderstellenderwijs ingesteld namens [eiser] (hierna: [eiser] ). Bij het beroepschrift is geen toereikende machtiging meegestuurd. In artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, als het beroep niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Zo’n vereiste is het overleggen van een machtiging als de rechtbank daarom verzocht heeft. Voordat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, moet de indiener van het beroep wel in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen.
2. Bij aangetekende brief van 21 juli 2022 heeft de rechtbank [A] in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een machtiging in te dienen, waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens [eiser] beroep in te stellen en in beroep op te treden. Bij brief van 22 juli 2022, ontvangen door de rechtbank op 1 augustus 2022, heeft [A] een machtiging overgelegd die is ondertekend door [B] . Met deze volmacht is hij gemachtigd om beroep in te stellen en in beroep op te treden namens [B] .
3. De overgelegde volmacht is dus geen machtiging van [eiser] . Dat betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overgelegd. [A] heeft geen reden gegeven waarom hij die niet heeft opgestuurd. Voor zover hij ter zitting heeft aangevoerd dat de machtiging al bij de inhoudelijke stukken van verweerder zou zitten, merkt de rechtbank op dat dat niet het geval is. Verweerder is ook niet verplicht om de machtiging op te sturen, het is aan eiser om voor onderhavige beroepszaak te zorgen voor een juiste machtiging. Voor zover [A] ter zitting in het kader van zijn brief van 26 januari 2023 heeft aangegeven dat het hem niet duidelijk was dat niet de juiste volmacht door hem was overgelegd en hij een nadere termijn wenst om dit alsnog te doen, wijst de rechtbank op de herstelverzuimbrief van 21 juli 2022, waarin staat dat de schriftelijke machtiging ontbreekt. [A] had uit deze brief kunnen afleiden waar het gebrek op ziet en heeft zelf bij brief van 22 juli 2022 dat verzuim getracht te herstellen, maar heeft een verkeerde machtiging opgestuurd. De rechtbank ziet geen aanleiding om nogmaals een nadere termijn te geven voor het indienen van een juiste machtiging. Zoals de meervoudige kamer van deze rechtbank op 25 juni 2020 [1] heeft beslist, is het niet aanleveren van een toereikende machtiging voortaan een reden om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
4. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk (artikel 8:54 van de Awb). Om die reden komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de inhoudelijke geschilpunten.
Overschrijding redelijke termijn
5. [A] heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
6. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016 [2] en in zijn latere uitspraken.
7. Het is niet uitgesloten dat in een procedure over een niet-ontvankelijk beroep een vergoeding kan worden toegekend voor geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moeten belastinggeschillen immers binnen een redelijke termijn worden berecht. Er geldt dan wel als voorwaarde dat sprake is van een situatie waarin het geschil inhoudelijk aan de rechter is voorgelegd. Aan die voorwaarde is niet voldaan als er geen toereikende machtiging is overgelegd. De rechtbank verwijst hiervoor naar een arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016. [3] Uit dat arrest volgt dat in beginsel geen uitspraak hoeft te worden gedaan over een verzoek tot toekenning van immateriële schadevergoeding wegens een overschrijding van de redelijke termijn, als het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegen het niet overleggen van een toereikende machtiging.
9. Dat is slechts anders als de rechtbank uitspraak doet op het beroep nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar is verstreken. Gelet op het feit dat de termijn op 24 januari 2022 is aangevangen- op het moment van ontvangen van het beroepschrift - en de rechtbank uitspraak doet op 1 mei 2023 - is er geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt dan ook afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
O. Asafiati, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.