ECLI:NL:RBMNE:2023:2591

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
21/4986
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken toereikende machtiging

Op 1 mei 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer UTR 21/4986. De eiser, vertegenwoordigd door mr. [A], had beroep ingesteld tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & Hoogheemraadschap Utrecht, die het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk had verklaard. De zitting vond plaats op 20 maart 2023 via een MSTeams verbinding, waarbij eiser zelf niet aanwezig was, maar mr. [A] wel. De verweerder was vertegenwoordigd door mr. M.F.M. Boerlage.

De rechtbank overwoog dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard kon worden omdat er geen toereikende machtiging was overgelegd. Volgens artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een machtiging te worden overlegd indien de rechtbank daarom verzoekt. De rechtbank had mr. [A] eerder in de gelegenheid gesteld om een machtiging in te dienen, maar de overgelegde volmachten waren niet van de eiser, maar van andere personen. De rechtbank concludeerde dat mr. [A] niet had voldaan aan de vereisten en dat er geen reden was om een nadere termijn te geven voor het indienen van een juiste machtiging.

Daarnaast had de eiser verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de termijn was aangevangen op 13 december 2021 en de uitspraak op 1 mei 2023 was gedaan. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4986

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2023 in de zaak tussen

mr. [A] , veronderstellenderwijs handelend namens [eiser(es)] ,eiser(es),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & Hoogheemraadschap Utrecht,verweerder,
(gemachtigde: mr. M.F.M. Boerlage).

Procesverloop

In de uitspraak op bezwaar van 6 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het
bezwaar van eiser(es) niet-ontvankelijk verklaard.
De zitting heeft middels een MSTeams verbinding plaatsgevonden op 20 maart 2023. Eiser(es) is zelf niet verschenen, maar mr. [A] wel. Namens verweerder is mr. Boerlage verschenen.

Overwegingen

1. Het beroep is door mr. [A] veronderstellenderwijs ingesteld namens
[eiser(es)] (hierna: [eiser(es)] ). Bij het beroepschrift is geen toereikende machtiging meegestuurd. In artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, als het beroep niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Zo’n vereiste is het overleggen van een machtiging als de rechtbank daarom verzocht heeft. Voordat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, moet de indiener van het beroep wel in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen.
2. Bij aangetekende brief van 8 maart 2022 heeft de rechtbank mr. [A] in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een machtiging in te dienen, waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens [eiser(es)] beroep in te stellen en in beroep op te treden. Bij brief van 1 februari 2022, ontvangen door de rechtbank op 22 maart 2022, heeft mr. [A] twee machtigingen overgelegd die zijn ondertekend door [B] respectievelijk
[C] . Met deze volmachten is hij gemachtigd om beroep in te stellen en in beroep op te treden namens [B] en [C] .
3. De overgelegde volmacht is dus geen machtiging van [eiser(es)] . Dat betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overgelegd. Mr. [A] heeft geen reden gegeven waarom hij die niet heeft opgestuurd. Voor zover hij ter zitting heeft aangevoerd dat de machtiging al bij de inhoudelijke stukken van verweerder zou zitten, merkt de rechtbank dat bij de stukken van verweerder weliswaar een machtiging zit, maar die is van twee andere personen, te weten [D] en [E] . Het is aan mr. [A] om voor onderhavige beroepszaak te zorgen voor een juiste machtiging. Voor zover mr. [A] ter zitting in het kader van zijn brief van 26 januari 2023 aangeeft dat het hem niet duidelijk was dat niet de juiste volmacht door hem was overgelegd en hij een nadere termijn wenst om dit alsnog te doen, wijst de rechtbank op de herstelverzuimbrief van 8 maart 2022 waarin staat dat de schriftelijke machtiging ontbreekt. Mr. [A] had uit deze brief kunnen afleiden waar het gebrek op ziet en heeft zelf bij brief van 1 februari 2022 dat verzuim getracht te herstellen, maar stuurt een verkeerde machtiging is. De rechtbank ziet geen aanleiding om nogmaals een nadere termijn te geven voor het indienen van een juiste machtiging. Zoals de meervoudige kamer van deze rechtbank op 25 juni 2020 [1] heeft beslist, is het ontbreken van een toereikende machtiging (voortaan) een reden om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
4. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk (artikel 8:54 van de Awb). Om die reden komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de inhoudelijke geschilpunten.
Overschrijding redelijke termijn
5. Eiser heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
6. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016 [2] en in zijn latere uitspraken.
7. Het is niet uitgesloten dat in een procedure over een niet-ontvankelijk beroep een vergoeding kan worden toegekend voor geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moeten belastinggeschillen immers binnen een redelijke termijn worden berecht. Er geldt dan wel als voorwaarde dat sprake is van een situatie waarin het geschil inhoudelijk aan de rechter is voorgelegd. Aan die voorwaarde is niet voldaan als er geen toereikende machtiging is overgelegd. De rechtbank verwijst hiervoor naar een arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016. [3] Uit dat arrest volgt dat in beginsel geen uitspraak hoeft te worden gedaan over een verzoek tot toekenning van immateriële schadevergoeding wegens een overschrijding van de redelijke termijn, als het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegen het niet overleggen van een toereikende machtiging.
8. Dat is slechts anders als de rechtbank uitspraak doet op het beroep nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar is verstreken. Gelet op het feit dat de termijn op 13 december 2021 is aangevangen - op het moment van ontvangen van het beroepschrift - en de rechtbank uitspraak doet op 1 mei 2023- is er geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt dan ook afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
O. Asafiati, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.