ECLI:NL:RBMNE:2023:2760

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2041
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het bouwen van een veranda in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een woning in Hilversum, op 8 juni 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een veranda aan de achterzijde van zijn woning. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze aanvraag op 13/15 september 2021 geweigerd, met als reden dat de veranda in strijd is met het bestemmingsplan en dat er geen afwijkingsmogelijkheden zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar op 31 maart 2022 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De zitting vond plaats op 2 november 2022, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting heeft het college een berekening overgelegd met betrekking tot de mogelijkheid van vergunningsvrij bouwen van de veranda. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op deze berekening. Na enkele aanvullende stukken van beide partijen heeft de rechtbank op 31 maart 2023 het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de veranda niet vergunningsvrij kan worden gebouwd, omdat de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken op het perceel al de toegestane limiet overschrijdt. Eiser stelde dat het college niet tijdig op zijn aanvraag had beslist, maar de rechtbank oordeelde dat het college tijdig had beslist en dat er geen vergunning van rechtswege was ontstaan. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door rechter S.C.A. van Kuijeren en is openbaar uitgesproken op 12 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2041

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.E. Schmidt-Lo Fo Wong),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(het college)
(gemachtigde: G. de Kaste).

Inleiding

Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres 1] in [woonplaats] (de woning). Op 8 juni 2021 heeft hij een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een veranda aan de achterzijde van de woning. Met het besluit van 13/15 september 2021 (het primaire besluit) heeft het college aan eiser de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd.
Eiser is het daar niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. Met het besluit van 31 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het college heeft op de zitting een berekening overgelegd in verband met de mogelijkheid van vergunningsvrij bouwen van de veranda. Daarin zijn de maten van al gerealiseerde bijgebouwen op het perceel opgenomen.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en eiser in de gelegenheid gesteld te reageren op de berekening die het college heeft overgelegd. Eiser heeft op 7 november 2022 gereageerd. Daarna heeft het college op 15 november 2022 een reactie gegeven. Vervolgens heeft het college nog de bouwtekeningen overgelegd van het bouwblok waar eisers woning deel van uitmaakt. Ook is de oorspronkelijke omgevingsvergunning van 19 april 2017 voor de woningen binnen dat bouwblok overgelegd. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld te reageren op de genoemde stukken. Omdat eiser heeft aangegeven dat de bouwtekeningen niet leesbaar zijn en dat hij om die reden niet inhoudelijk kan reageren, heeft het college uitvergrote bouwtekeningen ingebracht, die ook aan eiser zijn toegezonden.
Nadat geen van de partijen binnen de hiervoor gestelde termijn heeft verklaard dat hij gebruik wil maken van het recht op de zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank bepaald dat een tweede zitting achterwege blijft en het onderzoek op 31 maart 2023 gesloten.

Het geschil en de standpunten van partijen

1. Deze zaak gaat over de weigering van een omgevingsvergunning voor het bouwen van
een veranda aan de achterzijde van de woning.
2. Het college heeft de omgevingsvergunning geweigerd, omdat de veranda in strijd is
met het van toepassing zijnde bestemmingsplan en het bestemmingsplan geen afwijkingsmogelijkheden kent. Het college heeft geen gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, eerste lid, bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
3. Eiser voert primair aan dat het college niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en daarom
een vergunning van rechtswege is ontstaan. Subsidiair stelt eiser dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen medewerking kan worden verleend aan het bouwplan. Volgens eiser is de ruimtelijke impact van een veranda minimaal en is van een toename van verharding geen sprake, omdat op de plek waar de veranda moet komen al tuintegels liggen. Verder heeft eiser een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Tot slot stelt eiser dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat hij niet in gelegenheid is gesteld een zonnestudie in te dienen.

De beoordeling door de rechtbank

Vergunningsvrij bouwen
4. Op de zitting is de vraag aan de orde gekomen of de veranda vergunningsvrij kan
worden gebouwd. De rechtbank zal dit punt als eerste bespreken. Indien de veranda vergunningsvrij is hoeven de beroepsgronden van eiser immers geen bespreking meer.
5. Een bijbehorend bouwwerk mag – voor zover hier relevant – alleen vergunningsvrij
worden gebouwd als de oppervlakte van al dan niet met een omgevingsvergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwingsgebied [1] .
6. Om deze vraag te beantwoorden moet eerst worden beoordeeld of de bestaande
uitbouw aan de woning deel uitmaakt van het oorspronkelijke hoofdgebouw [2] . De rechtbank leidt uit de bouwtekeningen die horen bij de omgevingsvergunning van 19 april 2017 af dat de uitbouw aan de achtergevel van de woning niet tegelijkertijd met de woning is vergund. De uitbouw is namelijk niet in de bijbehorende bouwtekeningen opgenomen. Daaruit leidt de rechtbank af dat de bestaande uitbouw geen deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar een bijbehorend bouwwerk is [3] .
7. Eiser beroept zich, ter onderbouwing van zijn standpunt dat de bestaande uitbouw
onderdeel is van het hoofdgebouw, op rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). [4]
8. In deze uitspraak heeft de ABRvS overwogen dat volgens de Nota van Toelichting bij
het Bor het oorspronkelijke hoofdgebouw in de zin van deze regeling het hoofdgebouw is zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd. Van het hoofdgebouw te onderscheiden aan- en uitbouwen, die als functioneel onderdeel van het hoofdgebouw op basis van de vergunning tegelijkertijd zijn meegebouwd, worden geacht deel uit te maken van het oorspronkelijke hoofdgebouw. Zoals hiervoor is overwogen maakt in de zaak van eiser de bestaande uitbouw aan de achterzijde van de woning geen onderdeel uit van de omgevingsvergunning van 19 april 2017. Daardoor wijkt de situatie van eiser af van de situatie in de uitspraak waarnaar hij verwijst. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn standpunt.
9. De rechtbank zal vervolgens ingaan op de vraag of op het perceel al te veel bebouwing
aanwezig is om de veranda vergunningsvrij te kunnen bouwen.
10. Eiser stelt, er vanuit gaande dat de bestaande uitbouw onderdeel uitmaakt van het
oorspronkelijke hoofdgebouw, dat een bijbehorend bouwwerk van 14,56m² kan worden gebouwd binnen het bebouwingsgebied. Omdat de veranda een oppervlakte heeft van 12,5m² kan die volgens eiser vergunningsvrij worden gebouwd.
11. Het college stelt zich op het standpunt dat de veranda leidt tot een overschrijding van de
toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bebouwing en dat de veranda dus niet vergunningsvrij is. Het college heeft op de zitting een berekening overgelegd, waarbij is uitgegaan van de maten van het bebouwingsgebied en van de al bestaande bijbehorende bouwwerken, zoals die op de bouwtekeningen zijn vermeld. Uit die berekening volgt dat de veranda groter is dan de ruimte die binnen het bebouwingsgebied nog bestaat voor vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken.
12. De rechtbank kan de berekening van het college volgen en ziet geen aanleiding daaraan
te twijfelen. Dit betekent dat voor de bouw van de veranda een omgevingsvergunning is vereist.
Vergunning van rechtswege
13. Vergunningverlening van rechtswege is geregeld in artikel 4:20b van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb). Als niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
14. Op grond van vaste rechtspraak [5] houdt een tijdige beslissing op de aanvraag als bedoeld
in artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb niet alleen in dat binnen de beslistermijn een inhoudelijk besluit op de aanvraag moet zijn genomen, maar houdt dit tevens in dat het desbetreffende besluit binnen de beslistermijn moet zijn bekendgemaakt. De omstandigheid dat een besluit niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, doet echter niet aan af aan de tijdigheid van het nemen van een besluit op de aanvraag. De niet correcte bekendmaking kan in voorkomend geval - als daardoor te laat een rechtsmiddel is aangewend tegen het desbetreffende besluit - wel van belang zijn voor de verschoonbaarheid.
15. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het besluit niet op de juiste wijze is
bekendgemaakt en niet door het bevoegde bestuursorgaan is genomen en dat daarom niet tijdig op de aanvraag is beslist.
16. Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij het besluit op 13 september 2021 via de e-mail
heeft ontvangen van de plantoetser van de gemeente en dat dit besluit inhoudelijk gelijk is aan het op 15 september 2021 genomen besluit. De rechtbank overweegt dat uit het besluit, dat via de e-mail aan eiser is verzonden, blijkt dat het besluit is genomen door het college. Dat betekent dat het college tijdig heeft beslist op de aanvraag. Dat het besluit niet is ondertekend doet daar niet aan af, alleen al omdat ondertekening geen wettelijk vereiste is. Van een vergunning van rechtswege is geen sprake. De beroepsgrond slaag niet.
Goede ruimtelijke ordening
17. Eiser heeft op de zitting gesteld dat het realiseren van een veranda niet in strijd is met het
bestemmingsplan, omdat geen sprake is van een overschrijding van het maximale bebouwingspercentage van 50%.
18. De rechtbank zal deze beroepsgrond vanwege strijd met de goede procesorde niet
betrekken bij de beoordeling van het bestreden besluit.
19. Het college wil geen medewerking verlenen aan het realiseren van een veranda, omdat
de ruimtelijke impact van een veranda op de omgeving niet aanvaardbaar is. Het college wijst op het maximum voor het bebouwde oppervlak per bouwperceel in het bestemmingsplan, dat te maken heeft met klimaatbestendigheid, het groene karakter van het gebied en het wooncomfort voor een ieder. Volgens het college is al meer dan 50% van het perceel bebouwd. Indien voor deze locatie een afwijking wordt toegelaten dan geldt dat ook voor andere kavels, wat tot een grote toename van de verharding in het gebied leidt. Omdat de kavels vrij dicht op elkaar liggen ontstaat schaduweffect, wat het wooncomfort van de buren aan weerskanten verlaagt.
20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid medewerking aan het
realiseren van een veranda kunnen weigeren. In de argumenten die eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen reden te concluderen dat het college deze afweging niet heeft kunnen maken. Het college wil verharding als gevolg van een toename van de bebouwing voorkomen. Dat er tuintegels liggen op de plaats waar de veranda zou moeten komen, betekent niet dat het realiseren van een veranda niet tot een toename van de verharding van het perceel leidt. Niet valt in te zien dat het college het Afwijkingenbeleid kruimelgevallenregeling had moeten toepassen. Zoals eiser ook zelf heeft aangegeven is dat beleid in 2019 ingetrokken en was het ten tijde van de aanvraag en besluitvorming dus niet meer van toepassing.
21. Van onzorgvuldig voorbereide besluitvorming is naar het oordeel van de rechtbank geen
sprake. Eiser had zelf een zonnestudie kunnen inbrengen, indien hij met het college van mening verschilt over de (mogelijke) schaduwwerking van een veranda.
Gelijkheidsbeginsel
22. Eiser heeft gewezen op de omgevingsvergunning die het college heeft verleend voor een soortgelijke veranda/overkapping aan de [adres 2] in [woonplaats] . De bebouwingspercentages zijn voor beide percelen ongeveer gelijk.
23. Op de zitting zijn luchtfoto’s bekeken van het perceel van eiser en het perceel [adres 2] in [woonplaats] . Het college heeft aan de hand van deze foto’s toegelicht welk deel van de beide percelen is bebouwd. De rechtbank kan het standpunt van het college volgen dat geen sprake is van gelijke gevallen. Het perceel [adres 2] is aanzienlijk groter dan het perceel van eiser, waardoor de ruimtelijke impact van een veranda op het perceel [adres 2] geringer is dan bij het perceel van eiser. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.

Conclusie

24. Het college heeft een omgevingsvergunning voor het bouwen van een veranda in redelijkheid kunnen weigeren. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 2, derde lid, aanhef en onder f, sub 1, van bijlage II bij het Bor.
2.Zoals bedoeld in artikel 1 van bijlage II bij het Bor
3.Zoals bedoeld in artikel 1 van bijlage II bij het Bor
4.Uitspraak van 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:397
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van 25 april 2018 van de ABRvS, ECLI:NL:RVS:2018:1345