Beoordeling door de rechtbank
Toetsingskader vergunningverlening
7. Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank stelt ook vast, dat de
dakopbouw in strijd is met de ter plaatse geldende Beheersverordening 'Woonkernen 2006' (de Beheersverordening).
8. Het college heeft in het bestreden besluit de omgevingsvergunning verleend met
toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder, a, sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo) in combinatie met artikel 4, lid 4, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (het Bor) (de zogenoemde kruimelgevallenregeling).
Het college heeft voor het toepassen van de kruimelgevallenregeling beleid vastgesteld, namelijk het Beleid planologische afwijkingsmogelijkheden volgens artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gemeente De Ronde Venen 2018 (het beleid). In dit beleid wordt verwezen naar Leidraad Dakopbouwen De Ronde Venen, vastgesteld op 22 november 2007.
9. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem
toegekende bevoegdheid om in afwijking van de Beersverordening een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe. Bij de keuze om wel of niet een omgevingsvergunning te verlenen moet het college een afweging van de betrokken belangen maken. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Privaatrechtelijke belemmeringen
10. Eiser voert aan dat door het realiseren van de nieuwe dakopbouw zijn dak niet meer
toegankelijk zal zijn voor dakonderhoud en -reparaties door de zeer beperkte ruimte die overblijft tussen zijn bestaande dakkapel en de nieuwe dakopbouw van de buren. Ter zitting heeft eiser deze afstand ingeschat op 30 centimeter. Eiser beroept zich op schending van de artikelen 5:37 (veroorzaken onredelijke hinder) en 6:162 (onrechtmatige daad) van het Burgerlijk Wetboek (BW).
11. Op grond van vaste rechtspraakbestaat voor het oordeel dat een privaatrechtelijke
belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
Een privaatrechtelijke belemmering is pas evident als zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat
voor de realisering van een bouwwerkde toestemming van een ander is vereist en die ander die toestemming niet geeft en niet hoeft te geven.
12. Geen grond kan worden gevonden voor het oordeel dat een privaatrechtelijke
belemmering met een evident karakter als hiervoor bedoeld zich in dit geval voordoet. De beantwoording van de vraag, of
na realisering van het bouwplan, onredelijke hinder in de zin van artikel 5:37 van het BW optreedt of een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 van het BW jegens eiser wordt begaan, is niet evident. De burgerlijke rechter is de eerst aangewezene om die vraag te beantwoorden. Het college heeft hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien de omgevingsvergunning te weigeren.
Redelijke eisen van welstand
13. Het college stelt zich op het standpunt dat de dakopbouw voldoet aan de redelijke eisen
van welstand. Het college baseert zich daarbij op het welstandsadvies van 17 november 2021 van MooiSticht. Daarin is toegelicht dat de dakopbouw gelijk is aan de aanwezige opbouwen op het bouwblok, dat het bouwplan voldoet aan de bepalingen uit de welstandnota en in het omgevingsbeleid past.
14. Eiser voert aan dat een positief welstandsadvies alleen mag verwijzen naar een al
bestaand bouwwerk indien dat bouwwerk identiek is aan het te bouwen werkwerk qua afmetingen, context en omgevingssituatie (een zogenoemd “bouwwerk met voorbeeldfunctie” of “trendsetter”). De omgevingssituatie van de dakopbouwen waar het welstandsadvies naar verwijst, is volgens eiser totaal anders dan die van de vergunde dakopbouw.
15. Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de
verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag hij op dat advies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende – zoals eiser – een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
16. Door eiser is geen tegenadvies van een deskundige overgelegd. Wat eiser zelf heeft
aangevoerd biedt naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het welstandsadvies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop. Anders dan eiser veronderstelt, blijkt uit het advies van de welstandscommissie niet zij een positief advies hebben uitgebracht op basis van een zogenoemde ‘trendsetter’. De commissie heeft getoetst of het bouwplan past in het omgevingsbeeld en in het advies is verwezen naar de aanwezigheid van opbouwen in ‘het bouwblok’. Het college mocht dus op het welstandsadvies inhoudende dat de dakopbouw voldoet aan de redelijke eisen van welstand afgaan.
Zorgvuldigheid van de procedure
17. Eiser voert aan dat de gemeente onzorgvuldig heeft gehandeld. Hij heeft in januari 2022
en juli 2022 de gemeente en de burgemeester verzocht om deze zaak te bespreken, maar hij heeft nooit een reactie ontvangen op zijn verzoeken tot overleg. Hij heeft slechts contact gehad met door de gemeente ingehuurde externe krachten, bijna uitsluitend tijdens zittingen van de bezwaarschriftencommissie en de voorzieningenrechter.
18. De rechtbank overweegt dat er geen wettelijke verplichting is voor de burgemeester dan
wel de verantwoordelijk wethouder om in gesprek te gaan met omwonenden naar aanleiding van een verleende omgevingsvergunning. Overigens blijkt uit het verweerschrift dat het college een mediationtraject heeft ingezet en heeft geprobeerd met eiser en vergunninghouders tot een oplossing te komen, maar dat partijen helaas geen overeenstemming hebben bereikt. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor eiser frustrerend is geweest dat hij slechts contact heeft gehad met door de gemeente ingehuurde externe krachten op zittingsmomenten, maakt dit niet dat er sprake is van een onzorgvuldige procedure. De beroepsgrond slaagt niet.
19. Eiser voert aan dat in het kader van de belangenafweging onvoldoende rekening is
gehouden met zijn belang dat door het plaatsen van de nieuwe dakopbouw onderhoud aan zijn dakkapel alsmede het gedeelte van het dak gelegen tussen zijn dakkapel en de nieuwe dakopbouw niet langer mogelijk zal zijn. Als productie bij het beroepschrift heeft eiser een e-mail van zijn aannemer overgelegd waarin staat dat indien de dakopbouw van de buren op de erfscheiding wordt geplaatst, er nog maar 20 centimeter ruimte over is en dit onvoldoende werkruimte is om de zijwang van de dakkapel schoon te maken, te schilderen of als er een lekkage ontstaat, die te verhelpen. Ter zitting is het origineel van deze e-mail desgevraagd aan de rechtbank overgelegd.
20. Het college heeft in het kader van de aan hem toegekende bevoegdheid om in afwijking
van de Beheersverordening een omgevingsvergunning te verlenen voor de dakopbouw, de belangen van vergunninghouders afgewogen tegen de belangen van direct omwonenden. In het primaire besluit staat dat ook de belangen van omwonenden zijn bezien en dat het daarbij met name gaat om uitzicht, zontoetreding en privacyaspecten. In het bestreden besluit is verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie waarin staat dat door het college tijdens de hoorzitting is aangegeven “dat het college ook andere belangen van eiser, zoals ‘het niet bij zijn eigen dakkapel kunnen’ en ‘het onderhoud moeten kunnen plegen’, heeft meegewogen in de belangenafweging.”
21. In het verweerschrift heeft het college zich op het standpunt gesteld dat “het belang van eiser om op de minst bezwarende wijze onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan zijn dak uit te kunnen voeren niet zo zwaarwegend moet worden geacht dat dit belang aan verlening van de omgevingsvergunning in de weg zou moeten staan”. Onderhouds- en reparatiewerkzaamheden hebben volgens het college niet een zodanige frequentie dat dit ertoe noopt dat bebouwingsmogelijkheden voor een dakopbouw op het naastgelegen perceel daarvoor zou moeten wijken. Ook komt de dakopbouw niet over de perceelsgrens heen, waardoor er ruimte blijft tussen de dakopbouw van vergunninghouders en de dakkapel van eiser. Ook op de zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat dakonderhoud mogelijk blijft.
22. De rechtbank overweegt dat het college zijn standpunt dat dakonderhoud tussen eisers
dakkapel en de te realiseren dakopbouw mogelijk blijft, niet heeft onderbouwd. Desgevraagd heeft het college ter zitting aangegeven dat niet is onderzocht hoeveel ruimte er tussen eisers dakkapel en de vergunde dakopbouw zal resteren en dus wat de feitelijke toekomstige situatie zal zijn. Gelet hierop kan de rechtbank het standpunt van het college “dat onderhoud in de toekomst mogelijk blijft”, niet volgen. Te meer niet nu eiser een verklaring van zijn aannemer heeft overgelegd waaruit blijkt dat na realisering van de dakopbouw onvoldoende werkruimte voor het plegen van onderhoud aan de zijwang van de dakkapel en het dak overblijft.
23. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het college onvoldoende heeft
gemotiveerd waarom de belangen van vergunninghouders zwaarder wegen dan het belang van eiser. Het belang van eiser kan slechts op een juiste wijze worden afgewogen als deugdelijk onderzoek is gedaan naar de vraag of dakonderhoud bij eiser in de toekomst wel of niet mogelijk is.
24. Er is dus sprake van een gebrek in het bestreden besluit. Het bestreden besluit berust niet op een deugdelijke motivering en het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Hoe gaat de procedure nu verder?
25. Het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit kan worden hersteld. De rechtbank
ziet dan ook aanleiding om het college met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, daartoe in de gelegenheid te stellen. Het herstellen kan met een nieuwe motivering of met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit.
26. Om het gebrek te kunnen herstellen zal het college met inachtneming van de onder 22
en 23 opgenomen overwegingen allereerst feitelijk moeten vaststellen wat de ruimte zal zijn die overblijft tussen de nieuwe dakopbouw en de bestaande dakkapel van eiser, waarna onderzocht kan worden of dakonderhoud wel of niet mogelijk blijft in de toekomstige situatie. Vervolgens kan dan een afweging van de belangen plaatsvinden. Daarbij merkt de rechtbank op dat de uitkomst van deze belangenafweging nog steeds kan zijn dat de belangen van vergunninghouders zwaarder wegen dan die van eiser. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
27. Het college moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de
rechtbank meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen.
In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
28. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt
tot de beroepsgronden die reeds zijn aangevoerd, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
29. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat
laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
- draagt het college op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2023.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: