ECLI:NL:RBMNE:2023:3561
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 11 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 20 december 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een rietgedekte twee-onder-een-kapwoning in [plaats], vastgesteld op € 526.000,- per 1 januari 2020. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, had bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de waarde. De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de vergelijkingsobjecten in de taxatiematrix goed bruikbaar zijn en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning van eiser en de referentiewoningen. Eiser heeft onvoldoende onderbouwde argumenten aangedragen om de waardebepaling te betwisten.
Daarnaast heeft eiser verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ruim een maand is overschreden, voornamelijk door handelen van de gemachtigde van eiser. De rechtbank kent een schadevergoeding toe van € 50,- per half jaar overschrijding, te betalen door de heffingsambtenaar. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, maar wijst het verzoek om schadevergoeding toe.