ECLI:NL:RBMNE:2023:39

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
22/2824
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van uitkeringen op basis van niet-gemelde op geld waardeerbare arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de herziening en terugvordering van uitkeringen. Eiseres ontving uitkeringen op basis van de Werkloosheidswet (WW), de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uwv heeft vastgesteld dat eiseres op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht door honden te passen en uit te laten, zonder dit te melden. Dit leidde tot de herziening van haar uitkeringen en een terugvordering van in totaal € 15.568,51 bruto. Eiseres heeft betwist dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van eiseres, gezien de aard en omvang, als op geld waardeerbare arbeid moeten worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden en dat het Uwv terecht de uitkeringen heeft herzien en teruggevorderd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank handhaafde het bestreden besluit van het Uwv. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2824

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J.L. Wittensleger),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: J.H. Swart).

Inleiding

1. Met het besluit van 23 juli 2021 (het primaire besluit 1) heeft het Uwv de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) van eiseres over de periode 1 oktober 2015 tot en met 20 december 2015 herzien. Over deze periode onverschuldigd betaalde WW-uitkering van in totaal € 472,64 bruto wordt van eiseres teruggevorderd.
1.1.
Met het besluit van 23 juli 2021 (het primaire besluit 2) heeft het Uwv het ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) van eiseres over de periode 1 februari 2016 tot en met 29 oktober 2017 herzien. Over deze periode onverschuldigd betaald ziekengeld van in totaal € 6.174,26 bruto wordt van eiseres teruggevorderd.
1.2.
Met het besluit van 23 juli 2021 (het primaire besluit 3) heeft het Uwv de uitkering en toeslag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) respectievelijk de Toeslagenwet (TW) van eiseres over de periode 30 oktober 2017 tot en met 31 december 2019 herzien. De in voornoemde periode onverschuldigd betaalde uitkering van in totaal € 8.921,61 bruto wordt van eiseres teruggevorderd.
1.3.
Met het besluit van 15 februari 2022 heeft het Uwv met berekeningen toegelicht hoe tot de in de primaire besluiten opgenomen bedragen is gekomen. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dit besluit onderdeel van de beroepsprocedure.
1.4.
Met het besluit van 12 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.
1.5.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de herziening en terugvordering van de uitkeringen en de toeslag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Eiseres is als beveiliger werkzaam geweest. Aan haar zijn achtereenvolgens een WW-, ZW- en WIA-uitkering en toeslag toegekend. Het Uwv heeft op 1 en 2 augustus 2019 een melding ontvangen dat eiseres naast haar uitkeringen en toeslag al geruime tijd op honden past en ze uitlaat. Het Uwv is een uitgebreid onderzoek gestart naar de situatie van eiseres. Het Uwv heeft onder meer getuigen gehoord, waarnemingen en een internetonderzoek verricht. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in de onderzoeksrapporten van 27 september 2019, 25 november 2019 en 14 april 2020. Het Uwv heeft op basis van die onderzoeksresultaten geconcludeerd dat eiseres op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Vervolgens heeft het Uwv de drie primaire besluiten van 23 juli 2021 genomen waarbij de uitkeringen en toeslag zijn herzien en in totaal € 15.568,51 bruto wordt teruggevorderd.
4.1.
Het Uwv heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres tijdens het ontvangen van de uitkeringen en toeslag hondenoppas- en uitlaatactiviteiten heeft verricht die zij niet aan het Uwv heeft gemeld. Daarmee heeft zij zich niet aan de inlichtingenplicht gehouden waardoor zij onterecht te veel aan uitkeringen en toeslag heeft ontvangen.
Het geschil
5. Niet in geschil is dat eiseres op honden paste en ze uitliet. In deze zaak gaat het om of eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door op geld waardeerbare arbeid niet te melden aan het Uwv.
Inlichtingenplicht
6. Iemand die een WW-, ZW-, WIA-uitkering en toeslag ontvangt, moet aan het Uwv alle informatie meedelen waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat ze van invloed kan zijn op het recht op uitkering en toeslag, de hoogte van de uitkering en toeslag of de betaling van de uitkering en toeslag. Dit is de inlichtingenplicht. [1]
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is een besluit waarbij een uitkering en toeslag wordt herzien en teruggevorderd een belastend besluit. [2] Dit heeft tot gevolg dat het Uwv met feiten aannemelijk moet maken dat aan de wettelijke voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan. De bewijslast rust dus eerst op het Uwv. Als het Uwv hieraan heeft voldaan, verschuift de bewijslast naar eiseres. Het is dan aan haar om met tegenbewijs de onjuistheid van de bevindingen van het Uwv aannemelijk te maken. Dit tegenbewijs moet bestaan uit objectieve en verifieerbare gegevens.
Op geld waardeerbare arbeid
8. Eiseres betwist dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden omdat haar hondenoppas- en uitlaatactiviteiten geen op geld waardeerbare werkzaamheden zijn. Het Uwv gaat uit van een onjuist aantal honden. De activiteiten rondom de honden zijn voor eiseres enkel therapeutisch geweest. Hiervoor heeft ze geen geld ontvangen, afgezien van een kleine attentie voor haar verjaardag of benzinegeld. Ze was niet verplicht om op gezette tijden de honden te halen en/of terug te brengen. Zij had daarom geen melding van deze bezigheden hoeven maken. Daarnaast wijst eiseres erop dat zij het Uwv wel degelijk op de hoogte heeft gesteld van haar oppas- en uitlaatwerkzaamheden. Zij heeft dit bij haar adviseur werk gemeld. Ook stelt eiseres dat zij de vragen van de inspecteurs niet op juiste waarde heeft kunnen schatten omdat ze autisme heeft. Ze verwijst hiervoor naar een (ongedateerde) brief van haar regiebehandelaar waarin staat dat eiseres vanuit haar pathologie gesproken en geschreven taal zeer letterlijk neemt en de (sociale) nuances mist.
8.1.
Het Uwv baseert zich onder meer op de verklaring van eiseres van 30 oktober 2019 tegenover de handhavingsinspecteurs. Volgens vaste rechtspraak mag in het algemeen worden uitgegaan van de juistheid van een tegenover een handhavingsspecialist afgelegde verklaring. [3] Aan een latere betwisting van die verklaring komt weinig betekenis toe. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als daarvoor bijzondere omstandigheden zijn. [4] De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan in dit geval af te wijken. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het gespreksverslag van 30 oktober 2019 dat aan eiseres vooral korte en bondige vragen zijn gesteld. Ook is niet gebleken dat eiseres de vragen niet begreep. Het Uwv mocht dan ook uitgaan van de verklaring van eiseres.
8.1.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres heeft verklaard dat zij vanaf 2014 tot 3 oktober 2016 op twee à drie honden paste en het aantal oppashonden daarna toenam, vaak vier, soms zes tot acht en een enkele keer negen à tien honden. Zij heeft sleutels van zes à zeven huizen, haalt de honden op om met ze te wandelen en brengt de honden daarna terug. Zij krijgt hiervoor geen geld, maar soms een presentje of geld voor benzine. Ook geeft eiseres in haar verklaring aan dat ze iedere week de auto schoonmaakt en één keer in de maand heel grondig. De rechtbank is van oordeel dat deze werkzaamheden, gelet op de aard en omvang daarvan, verder gaan dan alleen een vriendendienst of therapeutische activiteiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze activiteiten zijn aan te merken als op geld waardeerbare arbeid vanwege de lange periode waarin eiseres op professionele wijze op een groot aantal honden heeft gepast en ze heeft uitgelaten. Eiseres kreeg de sleutels van huizen waar ze de honden ophaalde en bracht als het nodig was de honden naar de dierenarts. Daarbij verklaart ze dat het haar niet uitmaakt of ze één of zes honden uitlaat. Verder blijkt uit het onderzoek dat eiseres op Facebook meerdere berichten heeft geplaatst met betrekking tot de oppasactiviteiten en verklaren eigenaren dat ze hun honden bij eiseres brengen. Dat eiseres voor de werkzaamheden geen betalingen heeft ontvangen en dat er verder ook geen verplichtingen aan het oppassen en uitlaten van de honden waren verbonden, is niet relevant, omdat de hoogste bestuursrechter heeft beslist dat bepalend is of voor de werkzaamheden geld gevraagd zou kunnen worden en dat is hier het geval. [5]
8.1.2.
Ook blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de stukken dat eiseres de werkzaamheden in deze omvang bij het Uwv heeft aangegeven. Eiseres heeft alleen in januari 2018 bij haar adviseur werk gemeld dat ze met haar hond dagelijks wandelt en dat ze vaak de hond van de buurvrouw meeneemt.
8.1.3.
Gelet op de aard, de omvang, de duur en het terugkerende karakter van de werkzaamheden die blijken uit de onderzoeksbevindingen, heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Daarbij spelen het onderzoeksrapport van 25 november 2019, het internetonderzoek (met name op Facebook) en het gespreksverslag van 30 oktober 2019 een belangrijke rol. Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zij deze werkzaamheden bij het Uwv moest melden. Dat betekent dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. De grond slaagt niet.
Omvang op geld waardeerbare arbeid
9. Eiseres voert aan dat het Uwv bij de herziening en terugvordering onvoldoende rekening gehouden heeft met vakanties, de perioden waarin eiseres geen oppaswerkzaamheden heeft verricht in verband met haar verbrijzelde pols en de ziekte van haar eigen hond.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv mag uitgaan van een bedrag van in totaal
€ 15.568,51 bruto. Het Uwv heeft dit bedrag vastgesteld door aan de werkzaamheden een loonwaarde toe te kennen. De rechtbank vindt het aanvaardbaar dat het Uwv op deze manier een schatting heeft gemaakt van het loon dat eiseres met haar oppaswerkzaamheden normaal gesproken zou kunnen verdienen. Uit het besluit van 15 februari 2022 blijkt dat het Uwv de schatting heeft gebaseerd op het onderzoek dat is verricht, waarbij rekening is gehouden met onder meer vakanties, het aantal honden en de verbrijzelde pols. Uit het onderzoek blijkt niet dat eiseres tijdens de ziekteperiode van haar eigen hond niet op honden heeft gepast en/of uitgelaten. Daarnaast heeft eiseres geen stukken overgelegd waaruit op verifieerbare wijze de omvang van haar werkzaamheden blijkt. De grond slaagt niet.
Terugvordering
10. Eiseres stelt dat ten onrechte geen toepassing is gegeven aan de zesmaandenjurisprudentie.
10.1.
De door eiseres genoemde zesmaandenjurisprudentie houdt in dat als een bestuursorgaan te lang wacht met terugvorderen nadat duidelijk is dat er onverschuldigd betaald is aan iemand, het niet meer redelijk is om het volledige bedrag terug te vorderen. [6] De rechtbank is van oordeel dat dit in deze zaak geen rol kan spelen omdat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. Volgens de wet en de beleidsregels is het Uwv dan verplicht de uitkeringen en toeslag van eiseres terug te vorderen, tenzij er dringende redenen zijn om daarvan af te zien. [7] De zesmaandenjurisprudentie kan echter alleen bij een bevoegdheid tot terugvordering een rol spelen. [8] Eiseres heeft overigens niet gesteld dat er dringende redenen zijn en het is de rechtbank ook niet gebleken dat dat het geval is. De grond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat het bestreden besluit van het Uwv juist is. Deze beslissing blijft dan ook gehandhaafd. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

De beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2023.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 25, eerste lid, van de WW, artikel 49 van de ZW, artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 12, eerste lid, van de TW.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3766.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512.
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1279.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:474.
6.Zie de uitspraak van 27 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:229.
7.Artikel 22a, eerste lid, aanhef onder a, van de WW en artikel 36, eerste lid, en zesde lid, van de WW, artikel 30a, eerste lid, aanhef onder a, van de ZW en artikel 33, eerste lid, en zesde lid, van de ZW, artikel 76, eerste lid, aanhef onder a, van de Wet WIA en artikel 77, eerste lid, en zesde lid, van de Wet WIA, artikel 11a, eerste lid, aanhef onder a, van de TW en artikel 20, eerste lid, en vijfde lid, van de TW en artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1897.