3.1.Met het bestreden besluit heeft verweerder ook beslist dat eiser een rijgeschiktheidsonderzoek moet doen. Eiser heeft daar geen beroepsgronden tegen aangevoerd. De voorzieningenrechter beoordeelt dat daarom niet.
4. Op grond van de artikelen 131 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) in samenhang gelezen met de artikelen 5, 6 en 23 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling), heeft verweerder aan eiser de verplichting opgelegd tot het laten doen van een onderzoek naar zijn alcoholgebruik en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst.
5. Uit deze artikelen volgt onder meer dat wanneer een bestuurder een motorrijtuig heeft bestuurd en bij diegene een adem- of bloedalcoholgehalte wordt geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰, dan wel onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol, hij of zij een onderzoek naar de rijvaardigheid of rijgeschiktheid moet laten verrichten. Dit onderzoek wordt uitgevoerd, omdat er dan een vermoeden van ongeschiktheid bestaat. Ook moet verweerder daarbij overgaan tot schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van deze bestuurder. Het betreft hier een zogenoemde gebonden bevoegdheid, met een grondslag in een wet in formele zin.
6. Uit vaste rechtspraak volgt dat de toepasselijke bepalingen uit de Wvw 1994 en de Regeling verweerder geen ruimte laten om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. Een rechter kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
Onderzoek naar de rijgeschiktheid en schorsing geldigheid van het rijbewijs
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat de op 15 november 2022 bij eiser gemeten hoeveelheid alcohol 1285 µg/l was. Eiser heeft dit niet betwist. Hiermee is voldaan aan het bepaalde in artikel 5, aanhef en onder j, van de Regeling en artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling. Dit betekent dat eiser een onderzoek moet ondergaan en de geldigheid van het rijbewijs moet worden geschorst.
Het vermoeden van ongeschiktheid
8. Eisers heeft aangevoerd dat er geen vermoeden van ongeschiktheid is. Hij heeft bewezen dat hij geen alcohol verleden en geen alcohol heden heeft. Hij heeft sinds 15 november 2022 geen druppel alcohol meer gedronken.
Verder voldeed eiser aan de in het wetgevingsproces aan houders van een rijbewijs gestelde eisen en de éénmalige fout doet het voldoen aan die eisen niet wegvallen. Het belang van de verkeersveiligheid verzet zich derhalve niet tegen het door eiser beschikken over een geldig en niet geschorst rijbewijs.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat uit wet- en regelgeving volgt dat het besturen van een auto onder invloed van alcohol met een ademalcoholpercentage hoger dan 785 µg/l een vermoeden geeft van ongeschiktheid. Dit is een vast gegeven en dit vermoeden verplicht verweerder tot het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs in het belang van de verkeersveiligheid. Het onderzoek naar de rijgeschiktheid dient er vervolgens toe om tot een definitief oordeel over de rijgeschiktheid te komen. Verweerder kan daar niet op vooruit lopen op grond van eisers enkele stellingen dat hij geen alcohol verleden en geen alcohol heden heeft en dat hij sinds 15 november 2022 geen druppel alcohol meer heeft gedronken.
Is er sprake van een zeer uitzonderlijke situatie?
10. Zoals hiervoor uiteen is gezet onder 6. heeft verweerder behoudens zeer uitzonderlijke situaties geen ruimte om een nadere belangenafweging te maken. De voorzieningenrechter beoordeelt daarom of sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie die ertoe moet leiden dat de Regeling (en de daarin bepaalde schorsing van het rijbewijs tot aan de uitkomst van het onderzoek naar de rijgeschiktheid) buiten toepassing moet blijven.
11. Eiser voert over zijn situatie het volgende aan. Hij heeft de auto nodig, omdat hij veel reist voor zijn werk. Eiser zit vlak voor zijn pensioen en vele zaken bevinden zich in de afrondende fase waarvoor veel persoonlijk klantencontact nodig is. Daarvoor is het rijbewijs absoluut noodzakelijk. Verder vertegenwoordigen de bedrijven waar hij voor werkt ongeveer 4000 banen en die zijn voor een belangrijk deel afhankelijk van eisers verkopen.
12. De voorzieningenrechter overweegt dat bij besluiten over de rijvaardigheid en rijgeschiktheid het belang van de verkeersveiligheid voorop staat. Dat belang vraagt volgens de wetgever in dit geval, bij (een vermoeden van) ongeschiktheid, het opleggen van een onderzoek én het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs. De rechtbank kan zich voorstellen dat het voor eiser, als zelfstandig ondernemer met een werkgebied dat zich uitstrekt over verschillen landen binnen en buiten Europa, zeer onpraktisch is om geen rijbewijs te hebben. Dit is echter niet anders dan voor andere ondernemers, ook al opereren ze alleen in Nederland, die veel moeten reizen. Dat eiser zonder rijbewijs duurder uit is met reizen en misschien op andere manieren contact moet hebben met zijn klanten, kan de rechtbank volgen. Eiser echter heeft niet met stukken onderbouwd dat de schorsing van zijn rijbewijs dusdanig onevenredig voor hem uitpakt, dat zijn onderneming hierdoor ernstige schade lijdt of zijn leven ontwricht raakt. Verder is op de zitting gebleken dat eiser nog enkele jaren zal werken voordat hij met pensioen gaat en dus nog niet in een afrondende fase van werkzaamheden zit. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder daarom de situatie van eiser op deze grond terecht niet aangemerkt als een uitzonderlijke situatie.
13. Verder heeft eiser over zijn situatie aangevoerd dat hij eenmalig in de fout is gegaan. De aan hem bij besluit van 26 februari 2010 opgelegde driedaagse Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA) heeft te lang geleden plaatsgevonden om nog tegengeworpen te kunnen worden.
14. De voorzieningenrechter merkt op dat verweerder met zijn verwijzing naar de in 2010 aan eiser opgelegde EMA-cursus slechts heeft gereageerd op eisers eerder geuite stelling dat hij (nu) eenmalig in de fout is gegaan. Voor het nemen van een besluit over schorsing van het rijbewijs maakt het, anders dan in het strafrecht, in beginsel geen verschil of het om een eenmalige fout gaat. Verweerder moet namelijk bij een overtreding als deze de geldigheid van het rijbewijs schorsen, behoudens bijzondere omstandigheden. Dat eiser sinds 2010 niet is aangehouden door de politie wegens overtreding van artikel 8 van de Wvw 1994 is geen bijzondere situatie die verweerder ertoe had moeten brengen af te zien van het schorsen van het rijbewijs.
15. Eiser heeft gewezen op de lange duur van de procedure. Hij heeft in de strafrechtelijke procedure op 15 maart 2023 zijn rijbewijs terug gekregen, sindsdien is het rijbewijs ingevorderd door verweerder.
16. De voorzieningenrechter begrijpt eisers frustratie omtrent de duur van de procedure vanaf de invordering van het rijbewijs tot aan de besluitvorming door verweerder en de afspraken die nadien nog gemaakt zijn en moeten worden voor het onderzoek naar de rijgeschiktheid. De rechtbank stelt echter met verweerder vast dat zowel de politie als verweerder binnen de voor hun geldende wettelijke termijnen hebben gehandeld. Hieruit blijkt niet dat er een bijzondere of uitzonderlijke situatie is. De voorzieningenrechter ziet hierin dan ook geen aanleiding voor verweerder om van schorsing van het rijbewijs af te zien.