ECLI:NL:RBMNE:2023:470

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
22/3797
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagenwet; Hoofdverblijf; Onvoldoende onderzoek door Uwv; Gegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de intrekking van haar toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Eiseres ontving sinds 25 juni 2014 een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en had recht op een toeslag tot het sociaal minimum. Het Uwv heeft de toeslag per 1 januari 2020 ingetrokken, omdat eiseres als ongehuwd samenwonende werd beschouwd, wat zij betwistte. Eiseres stelde dat zij in de betreffende periode niet op het adres in Utrecht woonde, maar elders verbleef.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv onvoldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres haar hoofdverblijf op het adres in Utrecht had. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden had verzameld en dat het onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat het Uwv niet aannemelijk had gemaakt dat eiseres de inlichtingenplicht had geschonden, en dat de besluiten van het Uwv niet op een voldoende feitelijke grondslag berustten.

Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, de primaire besluiten herroepen en bepaald dat de toeslag op de WIA-uitkering van eiseres wordt voortgezet voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 29 februari 2020. Tevens is het Uwv verplicht om het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3797

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

1. Met het besluit van 31 maart 2022 (het primaire besluit 1) heeft het Uwv de toeslag van eiseres op grond van de Toeslagenwet (TW) ingetrokken met ingang van 1 januari 2020 en de over de periode van 1 januari 2020 tot en met 29 februari 2020 ten onrechte aan eiseres betaalde toeslag van een bedrag van bruto € 820,84 van haar teruggevorderd. Het Uwv heeft de toeslag ingetrokken en herzien omdat eiseres voor de toeslag vanaf 1 januari 2020 als ongehuwd samenwonende wordt gezien.
1.1.
Met het besluit van 6 april 2022 (het primaire besluit 2) heeft het Uwv het teruggevorderde bedrag bruto € 820,84 van eiseres ingevorderd.
1.2.
Met het besluit van 14 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van eiseres tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. Eiseres ontvangt vanaf 25 juni 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Met ingang van 1 augustus 2015 ontvangt zij op haar WIA-uitkering een toeslag tot het sociaal minimum, uitgaande van de leefsituatie ongehuwd alleenstaande. Per 1 januari 2020 staat eiseres in de Basisregistratie personen (Brp) ingeschreven op het adres [adres] in Utrecht (hierna te noemen: het adres). Op dit adres wonen haar ex-partner en hun dochter.
2.1.
Op 3 februari 2020 krijgt het Uwv een interne fraudemelding naar aanleiding van een telefonisch controlegesprek en de inschrijving van eiseres in de Brp. Naar aanleiding van deze melding is het Uwv een onderzoek gestart naar de leefsituatie van eiseres. Het Uwv heeft eiseres verzocht om informatie te verstrekken over haar leefsituatie aan de hand van de formulieren ‘Informatie financiële huishouding doorgeven’ en ‘Opsturen huurcontracten’. Eiseres heeft op het formulier ‘Informatie financiële huishouding doorgeven’ aangekruist dat zij geen gezamenlijke financiële huishouding voert met haar ex-partner. Op het formulier ‘Opsturen huurcontracten’ geeft zij als reden voor het niet opsturen van een huurcontract dat zij voor de helft eigenaar is van de Utrechtse woning en sinds 1 januari 2020 slechts een klein (slaap)kamertje heeft, omdat ze elders verblijft.
2.2.
Vervolgens heeft het Uwv eiseres voor een gesprek op 17 juli 2020 uitgenodigd, waarvan een verslag is opgemaakt. In het verslag staat dat eiseres verklaart: “(…) Dat zou voor mij te duur worden, daarom ben ik in januari 2020 teruggegaan naar het huis waar mijn man nog steeds met mijn dochter woonde. Het is een groot huis, en ik woonde in een aparte kamer. We voeren geen gezamenlijke huishouding. Mijn ex-partner heeft ook een nieuwe vriendin waar hij vaak verblijft. Ik ben er ook bijna nooit, overdag ben ik vaak in een tuinhuis in Houten. Alleen daar kan ik mij niet inschrijven”. Het gespreksverslag is opgenomen in het rapport van bevindingen van 20 juli 2022. In dit rapport zijn de resultaten van het onderzoek neergelegd.
Standpunt van het Uwv
3. In de onderzoeksresultaten heeft het Uwv aanleiding gezien, de toeslag op eiseres haar WIA-uitkering per 1 januari 2020 in te trekken en bruto € 820,84 aan toeslag terug en in te vorderen. Volgens het Uwv is de leefsituatie van eiseres met ingang van 1 januari 2020 gewijzigd. Vanaf die datum vindt het Uwv dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding omdat eiseres en haar ex-partner hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren. Daarom wordt eiseres voor de toeslag als ongehuwd samenwonende gezien. Op de zitting heeft het Uwv aangegeven dat eiseres dit niet bij het Uwv heeft gemeld, waarmee ze de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Standpunt van eiseres
4. Eiseres voert, samengevat, aan dat zij in de periode van januari 2020 tot en met februari 2020 niet woonde op het adres in Utrecht. Zij gebruikte het enkel als postadres. Zij verbleef bij haar vrienden en in een tuinhuis in Houten om haar zieke dochter de ruimte te geven.
Het geschil
5. In geschil is de vraag of eiseres over de periode van 1 januari 2020 tot en met 29 februari 2020 haar hoofdverblijf had op het adres in Utrecht en daardoor een gezamenlijke huishouding voerde met haar ex-partner. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of het Uwv terecht de toeslag van eiseres over die periode heeft ingetrokken, teruggevorderd en ingevorderd.
Wettelijk kader
6. Ingevolge artikel 1, derde lid, aanhef en onder a. van de TW wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Op grond van het vierde lid is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
6.1.
Op grond van artikel 1, vijfde lid, onder b, van de TW is bepaald dat een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig wordt geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander.
6.2.
In artikel 2 van de TW is bepaald onder welke voorwaarden een gehuwde dan wel ongehuwde recht op toeslag heeft. In het eerste en tweede lid is onder meer bepaald dat de hoogte van de toeslag afhankelijk is van de leefsituatie.
Gezamenlijke huishouding/hoofdverblijf
7. De vraag of in een bepaalde situatie sprake is van een gezamenlijke huishouding dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang. [1]
7.1.
Vaststaat dat eiseres en haar ex-partner samen een dochter hebben. Dat betekent voor de beantwoording van de vraag of gedurende de periode januari 2020 tot en met februari 2020 sprake was van een gezamenlijke huishouding bepalend is of eiseres en haar ex-partner hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. Het hoofdverblijf van eiseres ligt daar waar het zwaartepunt van haar persoonlijk leven ligt en dient dan ook te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. [2]
7.2.
Het bestreden besluit is een belastend besluit. Dat betekent dat het Uwv de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden moet verzamelen aan de hand waarvan aannemelijk is dat eiseres haar hoofdverblijf op het adres in Utrecht heeft, zonder dit bij het Uwv te melden. [3] De bewijslast rust in beginsel op het Uwv. Als het Uwv dit aannemelijk maakt, dan ligt het op de weg van eiseres om de onjuistheid ervan met tegenbewijs aannemelijk te maken.
7.3.
De rechtbank is gelet op de onderzoeksbevindingen van oordeel dat het Uwv onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres in de periode van januari 2020 tot en met februari 2020 haar hoofdverblijf had op het adres in Utrecht. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat eiseres in die periode voor de helft eigenaar was van de woning in Utrecht en daar ook stond ingeschreven. Het ligt daarom op de weg van het Uwv om aan te tonen dat eiseres daar haar hoofdverblijf had. Het Uwv heeft zich voor zijn ingenomen standpunt gebaseerd op de informatie die eiseres op het formulier ‘Opsturen huurcontracten’ heeft opgeschreven en wat zij tijdens het gesprek op 17 juli 2020 heeft verklaard.
7.4.
Ten aanzien van het formulier ‘Opsturen huurcontracten’ en de verklaring van eiseres merkt de rechtbank op dat het standpunt van het Uwv berust op een enkel onderdeel van de informatie van dat formulier en van die verklaring zoals weergegeven in rechtsoverwegingen 2.1 en 2.2. Deze informatie waarnaar het Uwv verwijst, bevat tegenstrijdige mededelingen. Uit de informatie die eiseres heeft gegeven, kan dus niet zonder meer worden afgeleid dat zij hoofdzakelijk op het adres in Utrecht verbleef. Het Uwv had hoe dan ook in deze informatie aanleiding moeten zien om meer onderzoek te doen naar de feitelijke gang van zaken over de periode januari 2020 tot en met februari 2020, hetgeen hij ten onrechte heeft nagelaten. Zo is de themaonderzoeker van het Uwv beperkt ingegaan op de feitelijke verblijfsituatie van eiseres in die periode. Er is slechts één vraag gesteld hoe de leefsituatie van eiseres eruit ziet. Uit het gespreksverslag, dat eiseres voor ontvangst heeft getekend, maar niet voor akkoord, blijkt niet dat de themaonderzoeker op dit punt heeft doorgevraagd. Dat het Uwv op de zitting aangeeft dat eiseres aan haar eigen verklaring kan worden gehouden, volgt de rechtbank dan ook niet. De verklaring die eiseres geeft, is immers tegenstrijdig. Eiseres geeft aan dat ze op het adres in Utrecht in een aparte kamer woont, maar ook dat zij er bijna nooit is en overdag verblijft in een tuinhuis in Houten. Hierop had het op de weg van het Uwv gelegen om door te vragen naar waar eiseres bijvoorbeeld overnachtte en met welke frequentie eiseres daadwerkelijk overdag elders verbleef. Bovendien heeft het Uwv evenmin gebruik gemaakt van de gelegenheid om de ex-partner zelf om een verklaring te vragen, wat in deze situatie wel voor de hand had gelegen. Ook had het Uwv een buurtonderzoek kunnen uitvoeren. Uit de door eiseres gegeven informatie kan dus niet zonder meer worden afgeleid dat het zwaartepunt van haar persoonlijk leven op het adres in Utrecht was. Zo heeft eiseres op de zitting verklaard dat zij niet alleen overdag, maar ook ’s nachts in het tuinhuis verbleef. Eiseres verklaarde dat zij wist dat zij daar ’s nachts niet mocht verblijven, zodat zij dat niet kon melden. Het Uwv heeft dus enkel op grond van summiere, tegenstrijdige informatie, op zowel het formulier ‘Opsturen huurcontracten’ als van de verklaring van eiseres, de primaire besluiten genomen en verder geen huisbezoek afgelegd, buurtonderzoek verricht of bijvoorbeeld de ex-partner bevraagd.
7.5.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het onderzoek van het Uwv naar de vraag of eiseres in de periode januari 2020 tot en met februari 2020 haar hoofdverblijf op het adres in Utrecht had niet de conclusie kan dragen dat zij daar haar hoofdverblijf had, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiseres op het adres was, waar zij stond ingeschreven. Het bestreden besluit is dan ook niet zorgvuldig voorbereid en voldoende gemotiveerd. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het Uwv mocht daarom niet overgaan tot het intrekken, terugvorderen en invorderen van eiseres haar toeslag, omdat deze niet berust op een voldoende feitelijke grondslag.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:41a van de Awb moet de bestuursrechter een geschil zoveel mogelijk definitief beslechten. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Omdat verdere bewijslevering van de kant van het Uwv, gelet op het tijdsverloop sinds de primaire besluiten, niet reëel is, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten te herroepen en te bepalen dat de toeslag op de WIA-uitkering wordt voortgezet met ingang van 1 januari 2020 tot en met 29 februari 2020.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Van overige kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de primaire besluiten en bepaalt dat de toeslag van eiseres over de periode van 1 januari 2020 tot en met 29 februari 2020 onverminderd aan eiseres wordt toegekend;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2023.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:539.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1649.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:495.