ECLI:NL:RBMNE:2023:477

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
UTR 21/4787
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor dakopbouw en dakterras met betrekking tot zonnepanelen

Op 9 februari 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over een omgevingsvergunning voor een dakopbouw en dakterras. Eiseres, die naast de vergunninghouder woont, had bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning, omdat deze volgens haar in strijd was met het bestemmingsplan en negatieve gevolgen had voor haar woonsituatie, met name door de schaduw op haar zonnepanelen. De vergunninghouder had op 26 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor de omgevingsvergunning, die op 5 februari 2021 door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht werd verleend. Eiseres heeft haar bezwaren toegelicht tijdens een hoorzitting op 23 september 2021, maar het college bleef bij zijn besluit. De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2022 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van het college en de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat het college bij de beslissing om de omgevingsvergunning te verlenen beleidsruimte toekwam en dat de rechtbank niet zelf de afweging van belangen kon maken. Eiseres had verschillende beroepsgronden aangevoerd, maar de rechtbank concludeerde dat deze niet gericht waren tegen de vergunning zelf, maar tegen de uitvoering ervan. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder voldoende gegevens had overgelegd en dat het college niet onzorgvuldig had gehandeld door geen nader onderzoek te verrichten naar de bouwhoogte en de gevolgen voor de zonnepanelen van eiseres. De rechtbank stelde vast dat de vergunninghouder een tijdelijke vergunning had aangevraagd, maar dat dit een verschrijving was en dat het om een permanente vergunning ging.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het college ten onrechte niet had meegewogen dat er een huurovereenkomst voor zonnepanelen was, maar dat dit geen reden was om de vergunning te herroepen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Eiseres kreeg recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door het college moesten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4787

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. V.O. Agterberg),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht(het college)
(gemachtigde: mr. J. Aznag).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [woonplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. S.T. Bosch).

Inleiding

Vergunninghouder heeft op 26 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor een dakopbouw op het platte dak en een dakterras aan de achterkant van de woning aan de [adres 1] in Utrecht (de woning).
Het college heeft op 5 februari 2021 besloten aan vergunninghouder een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van de aangevraagde dakopbouw en dakterras op en aan de woning. De vergunning heeft betrekking op de activiteiten bouwen van een bouwwerk en afwijken van de bestemming.
Eiseres woont naast vergunninghouder aan de [adres 2] . Zij heeft tegen de verleende omgevingsvergunning bezwaar gemaakt. Zij heeft haar bezwaren mondeling toegelicht op een hoorzitting op 23 september 2021.
Het college is met het bestreden besluit van 21 oktober 2021 bij zijn besluit gebleven.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college, vergezeld door [A] , bouwinspecteur, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Overwegingen

Het juridisch kader
1. De woning is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan Actualisering 2015, Oog in Al en Lunetten en heeft de enkelbestemming ‘wonen’ en de dubbelbestemming ‘waarde-archeologie’ met de aanduiding ‘maximum bouwhoogte: 9 meter’.
2. Het bouwplan betreft het bouwen van een dakopbouw met een bouwhoogte van 9,88 meter en het realiseren van een dakterras aan de achterkant van de woning.
Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan vanwege het overschrijden van de toegestane maximale bouwhoogte en vanwege het wijzigen van de bestaande kapvorm of dakafdekking van de woning. Het college heeft daarom de aanvraag ook aangemerkt als een aanvraag omgevingsvergunning voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan [1] .
Een dergelijke omgevingsvergunning kan worden verleend indien de activiteit niet
in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking;
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen [2] .
3. Op grond van artikel 27.2.1, onder d, van de planvoorschriften mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte. Dat is in dit geval 9 meter. Het college heeft gebruik gemaakt van de algemene afwijkingsbepaling artikel 41 die het mogelijk maakt om af te wijken van de aangegeven maten en regels tot niet meer dan 10%, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4. Het college heeft voor het wijzigen van de dakafdekking als gevolg van het dakterras gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan door toepassing van het Besluit omgevingsrecht (Bor) [3] , waarin staat dat een dakterras op een gebouw één van de gevallen is waarin het college een omgevingsvergunning kan verlenen voor afwijken van het bestemmingsplan.
Wat ter beoordeling voorligt
5.1
De rechtbank stelt voorop dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt. Dat betekent in dit geval dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
5.2
In deze procedure gaat het over het beroep tegen het besluit waarbij het college de omgevingsvergunning heeft verleend. De rechtbank constateert dat eiseres meerdere beroepsgronden heeft aangevoerd die niet zijn gericht tegen de verlening van de vergunning, maar gericht zijn tegen de wijze waarop het bouwplan na de vergunningverlening is uitgevoerd en tegen het niet handhavend optreden door het college. Die gronden die betrekking hebben op de feitelijke uitvoering en de gevolgen daarvan behandelt de rechtbank niet. Zonder volledig te zijn, gaat het dan bijvoorbeeld om de gronden over het bouwen over de erfgrens, het bouwveiligheidsplan, het slopen van de schoorsteen en het niet handhavend optreden vanwege het niet bouwen in overeenstemming met de bouwtekeningen.
Tijdelijke omgevingsvergunning
6.1
In het besluit van 5 februari 2021 staat dat het college aan vergunninghouder een tijdelijke omgevingsvergunning heeft verleend. Van de zijde van het college is op de zitting toegelicht dat dit een verschrijving is en dat het om een permanente vergunning gaat.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat uit de aard en omvang van de verleende omgevingsvergunning is af te leiden dat het duidelijk om een verschrijving gaat en dat van een tijdelijke omgevingsvergunning dan ook geen sprake kan zijn.
De bouwhoogte
7.1
Eiseres voert aan dat de bouwhoogte in het bouwplan hoger is dan 9,90 meter en daarom moet worden aangepast. Eiseres stelt dat dit komt omdat de afstand tussen de vloer van de entreetrap en het maaiveld als gevolg van verzakkingen inmiddels 1,67 meter bedraagt en niet 1,53 meter waar het college van uit gaat.
7.2
Artikel 2.1 van het bestemmingsplan bepaalt dat de bouwhoogte dient te worden gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorsteen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
In het bestemmingsplan is het peil gedefinieerd als de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende aannemelijk gemaakt dat hij op basis van de ingediende bouwtekeningen uit mocht gaan dat de bouwhoogte niet hoger is dan 9,90 meter. Aan de hand van die tekeningen is berekend dat het peil op 0,765 begint, omdat de afstand tussen de vloer van de entreetrap en het maaiveld 1,53 meter bedraagt. In de bezwaarprocedure is aan de hand van de maten uit de oprichtingstekening van de woning vastgesteld dat die overeenkomen met de in de bouwtekeningen opgegeven maten. Dat het college geen aanleiding heeft gezien om nader meetonderzoek ter plaatse te verrichten, acht de rechtbank niet onzorgvuldig. Ten tijde van de vergunningverlening had eiseres geen concrete gegevens overgelegd over het verzakken van de grond en die het college aanleiding hadden moeten geven nader onderzoek te verrichten.
8.1
Eiseres voert ook aan dat het college geen gebruik had mogen maken van de algemene afwijkingsregel van maximaal 10% van de maximum bouwhoogte, omdat de verhoging naar 9,90 meter een onevenredige afbreuk doet aan haar woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van haar aangrenzende grond.
8.2
Het gaat hier om een afwijkingsmogelijkheid die het bestemmingsplan biedt.
Het college moet een afweging maken of in dit specifieke geval gebruik wordt gemaakt van die binnenplanse vrijstelling. De afweging die het college moet maken gaat alleen over de afwijking van de bouwhoogte, dus alleen over de bovenste 88 centimeter van de woning.
Het college heeft toegelicht waarom hij gebruik heeft gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid. Het college heeft zich daarvoor gebaseerd op het ingewonnen advies van de afdeling Stedenbouw. Die afdeling heeft geconstateerd dat het om een dakopbouw gaat die qua karakter vergelijkbaar is met al eerder gerealiseerde opbouwen bij meerdere woningen in dezelfde straat. Onderkend wordt dat er verschillen zijn tussen de opbouwen wat betreft het al dan niet in tact houden van de schoorsteen. Ook zijn er verschillen in de volume van de opbouwen, maar dat maakt volgens Stedenbouw niet dat het voorgelegde bouwplan van vergunninghouder onevenredig afbreuk doet aan het straat- en bebouwingsbeeld. Verder heeft de afdeling Stedenbouw geconstateerd dat de geplande dakopbouw effect heeft op de bezonning van de zonnepanelen op het dak van de aangrenzende woning. De bewoners van die woning hebben echter schriftelijk verklaard geen bezwaar te hebben tegen de dakopbouw en de nadelige effecten op hun zonnepanelen.
8.3
Eiseres heeft daar tegenin gebracht dat de verhoging een onevenredige afbreuk doet aan haar woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van haar aangrenzende grond, maar zij heeft dit, op haar hierna te bespreken wens om zonnepanelen te plaatsen na, niet nader onderbouwd. De rechtbank kan de toelichting van het college volgen dat het aangevraagde bouwplan voldoet om gebruik te maken van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid voor het verhogen van de bouwhoogte. Het college heeft daarom in redelijkheid kunnen vinden dat met gebruikmaking van de algemene afwijkingsmogelijkheid die het bestemmingsplan biedt, de maximum bouwhoogte met 10% mag worden verhoogd tot maximaal 9,90 meter en dat die verhoging geen onevenredige afbreuk doet aan de woonsituatie van eiseres en haar gebruiksmogelijkheden.
9. De beroepsgronden over de bouwhoogte slagen niet.
Zonnepanelen
10.1
Eiseres betoogt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met haar initiatief tot het plaatsen van zonnepanelen en dat zij dat initiatief wel degelijk voldoende concreet en tijdig bekend heeft gemaakt Ook had zij haar plan om zonnepanelen te gaan plaatsen al drie jaar eerder bij vergunninghouder bekend gemaakt. Op 10 maart 2021 is zij een huurovereenkomst voor zonnepanelen aangegaan. Vanwege het lager gelegen dak ervaart zij nu door de opbouw een vermindering van bezonning. De zonnepanelen specialist [bedrijf 1] had haar al eerder bevestigd dat een dakopbouw bij de buren tot gevolg heeft dat zij minder panelen kan plaatsen en dat er minder stralingstoetreding is op de zonnepanelen. Eiseres vindt dat het college niet deugdelijk heeft meegewogen, zodat in strijd met zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel is gehandeld en het college haar een vergoeding voor nadeelcompensatie zou moeten aanbieden.
10.2
De rechtbank overweegt dat eiseres inderdaad een huurovereenkomst met [bedrijf 1] heeft gesloten op 10 maart 2021. Deze huurovereenkomst heeft zij ook met haar bezwaarschrift aan het college gestuurd. Het college heeft in de beslissing op bezwaar alleen beoordeeld wat ten tijde van de vergunningverlening bekend was over de plannen van eiser. Toen waren de plannen volgens het college onvoldoende concreet. Daarmee heeft het college miskend dat in bezwaar een volledige heroverweging moet plaatsvinden. Als hoofdregel geldt daarvoor dat een bestuursorgaan een besluit heroverweegt op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de heroverweging. Dit betekent dat feiten en omstandigheden die zich voordoen na de vergunningverlening, maar voor de beslissing op bezwaar, meegewogen moeten worden in de beslissing op bezwaar. Omdat het college de huurovereenkomst met [bedrijf 1] in het bestreden besluit niet meegewogen heeft, is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
10.3
De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert alleen geen reden om te concluderen dat het college de vergunning niet had mogen verlenen. Daar heeft de rechtbank de volgende reden voor. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [4] komt naar voren dat voor de bezonning van woningen geen wettelijke normen bestaan. In het kader van een omgevingsvergunning dient een afweging plaats te vinden van alle bij het besluit betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarvoor moet ook worden gekeken naar de gevolgen van het bouwplan voor de bezonning van de omliggende woningen. Eiseres heeft in dat kader een advies van [bedrijf 1] overgelegd waarin de vergelijking gemaakt wordt tussen de bezonning van de zonnepanelen met en zonder dakopbouw. Op grond van het bestemmingsplan is de maximaal toegestane bouwhoogte echter al 9 meter. Een aanzienlijk deel van de gevolgen van het bouwplan op de instraling op de zonnepanelen zou dus ook al ontstaan als tot de maximale toegestane hoogte van 9 meter uit het bestemmingsplan gebouwd wordt. Uit wat eiseres heeft aangevoerd, blijkt niet dat de 88 cm die nu extra is vergund een dusdanig negatief effect heeft op de bezonning van haar zonnepanelen dat verweerder de omgevingsvergunning in bezwaar alsnog had moeten weigeren.
Het ontbreken van gegevens en berekeningen ten tijde van de vergunningverlening
11. Eiseres heeft ook aangevoerd dat zij niet heeft kunnen toetsen of vergunninghouder voldaan heeft aan de vereisten voor indiening van alle gegevens die aannemelijk moeten maken dat het bouwplan voldoet aan alle vereisten uit het Bouwbesluit, zoals de juiste funderingsberekeningen en of voldaan wordt aan de brandveiligheidsvereisten.
12. Het college heeft gemotiveerd dat vergunninghouder bij de aanvraag de benodigde gegevens heeft overgelegd, waaronder de bouwtekeningen en statische berekeningen van [bedrijf 3] van 4 november 2020. Het college moet de aanvraag weigeren indien de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden naar zijn oordeel niet aannemelijk maken dat het bouwen van het aangevraagde bouwplan voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit [5] . De toets die het college moet uitvoeren, is een aannemelijkheidstoets en daarom komt het college bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de vergunninghouder overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat, anders dan eiseres aanvoert, niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit is voldaan.
Het college heeft gemotiveerd toegelicht dat voor hem ten tijde van de besluitvorming aannemelijk was dat werd voldaan aan de voorschriften uit het Bouwbesluit. De rechtbank kan die beoordeling volgen gelet op de bij de aanvraag overgelegde stukken.
In beroep is namens het college nog toegelicht dat de vraag of uiteindelijk voldaan wordt aan het vereiste van de minimumduur van brandwerendheid op het terrein van de controle van de uitvoering van het bouwplan ligt.
De beroepsgrond slaagt niet.
Fundering
13. Eiseres voert ook aan dat het college niet de beschikking had over de juiste fundering- en constructiegegevens, zodat hij geen zorgvuldig en een onjuist besluit heeft genomen. Zij verkeert daardoor in de onzekerheid of de funderingsbelasting de dakopbouw kan dragen. Daarbij wijst zij op de berekeningen van de door haar ingeschakelde constructeur van [bedrijf 2] die de gezamenlijke fundering heeft opgemeten en heeft geconcludeerd dat de door vergunninghouder ingediende berekeningen onduidelijk en ondeugdelijk zijn. Zo is volgens [bedrijf 2] de belasting meer dan twee maal zo hoog dan de ingediende berekeningen laten zien. Verder wijst eiseres er nog op dat in de constructiegegevens van [bedrijf 3] een ander adres staat vermeld, zodat het college is uitgegaan van berekeningen die zien op een andere woning.
13.1
Artikel 2.7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling omgevingsrecht (Mor) maakt het voor een aanvrager mogelijk om uiterlijk binnen een termijn van drie weken voor de start van de uitvoering van de bouwwerkzaamheden nog gegevens en bescheiden te overleggen met betrekking tot belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) en de uiterste grenstoestand van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk alsmede van het bouwwerk als geheel, voor zover het niet de hoofdlijn van de constructie dan wel het constructieprincipe betreft.
13.2
Bij de aanvraag heeft vergunninghouder statische berekeningen van [bedrijf 3] van 4 november 2020 overgelegd en detailberekeningen van de constructie. Het college heeft de aanvraag getoetst aan de Mor en beoordeeld dat hij voldoende gegevens had om op de aanvraag te kunnen beslissen. Aan de omgevingsvergunning is het voorschrift verbonden dat uiterlijk 3 weken voor aanvang van de werkzaamheden de uitgewerkte definitieve constructieberekeningen en -tekeningen worden ingediend. In de bijlage staan de gegevens gespecificeerd.
In beroep is namens het college toegelicht dat standaard bij de verlening van de vergunning alleen een principecontrole van de stukken plaatsvindt en dit had de bouwinspecteur zo ook per email bericht aan eiseres. Echter in dit geval had in afwijking van die algemene werkwijze de gemeentelijke constructeur de tekeningen van de constructie ook al op hoofdlijnen beoordeeld en akkoord bevonden voorafgaand aan de besluitvorming.
Naar aanleiding van deze beroepsprocedure en wat eiseres heeft aangevoerd, heeft ter extra zekerheid de hoofdconstructeur van de gemeente de constructietekeningen op 5 oktober 2022 opnieuw beoordeeld, akkoord bevonden en alsnog afgestempeld.
13.3.
De rechtbank overweegt dat op het moment van vergunningverlening duidelijkheid moet bestaan over de hoofdlijn van de constructie. Het is aan het college om te beoordelen of er voldoende gegevens en stukken bij de aanvraag zijn ingediend om een besluit op de aanvraag te nemen. [6] Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd waarom ten tijde van de besluitvorming geen twijfel bestond over de hoofdlijnen van de constructie en hij geen aanleiding heeft hoeven zien om nadere gegevens op te vragen en of een nader onderzoek te doen. De berekeningen van [bedrijf 2] die in beroep zijn overgelegd waren ten tijde van het bestreden besluit nog niet beschikbaar, zodat het college heeft kunnen uitgaan van de gegevens die op dat moment beschikbaar waren en die hem geen aanleiding gaven nader onderzoek naar de fundering te doen.
13.4
De rechtbank volgt niet het standpunt van eiseres dat het college is uitgegaan van een andere woning. In de omschrijving staat op pagina 1 dat het om een muurdoorbraak zou gaan in een woning aan de [adres 3] , maar uit alle overige gegevens blijkt duidelijk dat het stuk van [bedrijf 3] om de dakopbouw gaat van de woning van vergunninghouder en niet om een muurdoorbraak.
De beroepsgrond slaagt niet.
Privaatrechtelijke belemmeringen
14. Eiseres voert ook aan dat sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering als bedoeld in artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (BW) [7] , omdat vanaf het dakterras binnen twee meter onbelemmerd inkijk in haar woning via de lichtkoepel en uitzicht op haar perceel is.
15.1
Voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat, bestaat slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. [8]
15.2
Niet ter discussie staat dat het vergunde dakterras gelegen is binnen een afstand van twee meter van de erfgrens van het perceel van eiseres. Vanaf de korte zijkant bestaat uitzicht op de lichtkoepels en uitzicht op de tuin van eiseres. Het college heeft in de afwegingen betrokken dat het rechtstreekse uitzicht en daarmee de privaatrechtelijke belemmering kan worden weggenomen door het plaatsen van ondoorzichtige privacy-schermen en/of beplanting. Vergunninghouder heeft in haar brief van 26 september 2022 en op de zitting toegelicht dat zij inmiddels maatregelen heeft getroffen om inkijk te vooromen en de privacy van eiseres te waarborgen door beplanting (bamboe) neer te zetten die voldoende hoog wordt en dicht groeit.
15.3
Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat sprake is van strijd met artikel 5:50 van het BW, kan deze worden weggenomen door het aanbrengen van deze maatregelen van niet ingrijpende aard. De rechtbank ziet gelet op de getroffen voorzieningen door vergunninghouder geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering, die aan vergunningverlening in de weg staat. Het college heeft het belang van vergunninghouder bij het realiseren van het dakterras zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiseres bij privacy. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat weliswaar enig zicht is vanaf het vergunde dakterras op het perceel van vergunninghouder, maar dat aan het wonen in een stedelijke omgeving inherent is dat er enige inkijk en een zekere beperking van privacy is, waardoor er niet snel sprake is van onevenredige aantasting van de privacy en het woongenot. [9]
De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Inbreuk op eigendomsrechten van eiseres
16. Eiseres voert aan dat sprake is van een inbreuk op haar eigendomsrechten, zoals bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Eiseres wijst in dat verband op de overbouw op haar perceel.
17.1
Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM garandeert het recht van eigendom.
17.2
Dat artikel 1 laat de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang onverlet. [10] Het ter plaatse geldende bestemmingsplan, de toepassing daarvan en de vraag of al dan niet in afwijking daarvan een omgevingsvergunning wordt verleend, is een zodanige regulering. Met die regulering is een goede balans bereikt tussen de bescherming van de belangen van het individu en het algemeen belang. Voor het oordeel dat het bestreden besluit vanwege de privaatrechtelijke belangen van de eigenaar voor vernietiging door de bestuursrechter in aanmerking komt is slechts plaats, indien een evidente privaatrechtelijke belemmering aan de orde zou zijn. Zoals hiervoor overwogen, doet zich dat naar het oordeel van de rechtbank niet hier voor. Dat na de bouw zou blijken dat niet in overeenstemming met de bouwtekeningen zou zijn gebouwd en dat mogelijk over de erfgrens is gebouwd, betekent niet dat de vergunning in strijd is met het hiervoor genoemde artikel 1. Als dit al zo zou zijn, is dit een handhavingskwestie en niet iets wat bij de beoordeling van de omgevingsvergunning aan de orde kan komen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Schoorsteen
18. Wat eiseres heeft aangevoerd over de schoorsteen, merkt de rechtbank op dat de vergunning niet ziet op de schoorsteen van eiseres. De woning van eiseres en de woning van vergunninghouder hebben beiden een schoorsteen. De verleende vergunning brengt geen wijziging in de schoorsteen van eiseres. Zoals hiervoor onder 5 is overwogen gaat het in deze procedure om wat vergund is en niet om de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de vergunning.
Overbouw
19. Wat eiseres heeft aangevoerd over het bouwen over de erfgrens merkt de rechtbank op dat het college terecht naar voren heeft gebracht dat hij zich bij de beoordeling moet baseren op de bouwtekeningen bij de aanvraag. Uit die tekeningen is het college niet gebleken dat over de erfgrens wordt gebouwd. Indien na de uitvoering van het bouwplan alsnog blijkt dat over de erfgrens is gebouwd, heeft het college de bevoegdheid om handhavend op te treden.

Conclusie en gevolgen

20. Het college heeft ten onrechte in het bestreden besluit niet meegewogen dat er ten tijde van de beslissing op bezwaar een huurovereenkomst voor zonnepanelen lag, maar als zij dat wel had gedaan, zou dit geen reden zijn geweest om het primaire besluit te herroepen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat een aanzienlijk deel van de gevolgen van het bouwplan ook al ontstaat als er gebouwd zou worden tot de maximale bouwhoogte van 9 meter die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Het beroep is dus wel gegrond, maar de rechtbank bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
21. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo.
3.Artikel 4, aanhef en lid 4, van bijlage II, van het Bor.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1101.
5.Het wettelijk toetsingskader in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3287 en 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1652.
7.Artikel 5:50, eerste lid, van het BW luidt: Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:523.
9.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 27 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1285, 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1816, en 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2926.
10.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2122.