ECLI:NL:RBMNE:2023:6390

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
23/2427
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak hebben verzoekers op 15 januari 2019 bezwaar gemaakt tegen drie primaire besluiten van de gemeente, die betrekking hebben op sociale zekerheidsrechtelijke kwesties. De bezwaren zijn door de gemeente ontvangen op verschillende data in januari 2019. Na een beslissing op bezwaar op 7 mei 2019 hebben verzoekers beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 19 november 2019 het beroep ongegrond verklaarde. Verzoekers hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB), die op 24 januari 2023 de eerdere uitspraak gedeeltelijk vernietigde en de gemeente opdroeg een nieuwe beslissing te nemen.

Op 13 maart 2023 hebben verzoekers bij de CRvB drie verzoeken ingediend om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze verzoeken zijn doorgestuurd naar de rechtbank, die op 20 oktober 2023 de zaak heeft behandeld. De rechtbank heeft beoordeeld of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is overschreden. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn voor de procedure tegen het primaire besluit II niet is overschreden, maar dat dit wel het geval is voor het primaire besluit III. De rechtbank kent verzoekers een schadevergoeding van € 500,- toe voor de overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase.

Daarnaast heeft de rechtbank de Staat veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekers, die zijn begroot op € 837,-, en tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 50,-. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en is openbaar uitgesproken op 6 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2427

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. N.W.F.M. Wohlgemuth Kitslaar),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] , verweerder

(gemachtigde: M. Vlaanderen-Dorhout),
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. Verzoekers hebben op 15 januari 2019 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 7 januari 2019 (het primaire besluit I). Dit bezwaar is door verweerder ontvangen op 17 januari 2019. Op 24 januari 2019 hebben verzoekers ook bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 10 januari 2019 (het primaire besluit II). Dit bezwaar is op 29 januari 2019 door verweerder ontvangen. Verzoekers hebben tot slot op 25 januari 2019 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 24 januari 2019 (het primaire besluit III), dat op 29 januari 2019 door verweerder is ontvangen.
2. Met het besluit van 7 mei 2019 heeft verweerder op de bezwaren beslist. Tegen dit besluit hebben verzoekers beroep ingesteld bij de rechtbank.
3. In beroep heeft de rechtbank op 19 november 2019 het beroep ongegrond verklaard. Verzoekers hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
4. In hoger beroep heeft de CRvB op 24 januari 2023 de aangevallen uitspraak gedeeltelijk vernietigd, het beroep tegen het bestreden besluit van 7 mei 2019 gegrond verklaard en het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigd. Ook heeft de CRvB verweerder opgedragen in zoverre een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar.
5. Op 13 maart 2023 hebben verzoekers bij de CRvB drie verzoeken ingediend om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze verzoeken zijn door de CRvB doorgestuurd naar de rechtbank.
6. Op 3 april 2023 heeft verweerder een nieuwe beslissing genomen over de vernietigde onderdelen van het bestreden besluit. Tegen deze nieuwe beslissing is door verzoekers geen beroep ingesteld.
7. De rechtbank heeft het verzoek op 20 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van verweerder. Omdat mogelijk sprake kan zijn van schending van de redelijke termijn in de rechterlijke fase heeft de rechtbank tijdens de zitting ook de Staat aangemerkt als partij.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM in de procedure is overschreden.
9. Verzoekers hebben drie verzoeken ingediend, die betrekking hebben op de procedure die is gevoerd over drie primaire besluiten, van 7, 10 en 24 januari 2019. Ter zitting is het verzoek dat betrekking heeft op de procedure tegen het primaire besluit I (van 7 januari 2019) door de gemachtigde van verzoekers ingetrokken. De rechtbank beoordeelt daarom alleen de andere twee verzoeken die betrekking hebben op de procedure tegen het primaire besluit II en het primaire besluit III.
10. De rechtbank wijst het verzoek, voor zover dat betrekking heeft op de procedure tegen het primaire besluit III, toe en wijst het verzoek, voor zover dat betrekking heeft op de procedure tegen het primaire besluit II, af
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Schending van de redelijke termijn
11. Of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat daarbij van belang zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van appellant gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van appellant. [1]
12. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. [2] De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar. Doorgaans is geen sprake van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase als deze in haar geheel niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen een langere behandelingsduur rechtvaardigen. De termijn van de redelijke termijn begint doorgaans te lopen op het moment dat het bezwaarschrift door verweerder is ontvangen. [3] In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar (of gedeelte daarvan) waarmee de redelijke termijn is overschreden.
13. Een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn moet volgens vaste rechtspraak van de CRvB worden beslist met verdragsconforme toepassing van titel 8:4 van de Awb. [4] Omdat de verzoeken zijn ingediend na afloop van de inhoudelijke beroepsprocedures, moeten de verzoeken in behandeling worden genomen als verzoeken als bedoeld in artikel 8:90, eerste lid, van de Awb.
Verzoek tot schadevergoeding
Het primaire besluit II
14. Ten aanzien van het verzoek tot schadevergoeding in het kader van de procedure tegen het primaire besluit II (10 januari 2019) stellen verzoekers dat de uitspraak van de CRvB niet eerder dan 31 januari 2023 door de gemachtigde van verzoekers is ontvangen. Verzoekers vinden daarom dat de redelijke termijn in deze procedure is overschreden.
15. Bij het primaire besluit II is het bezwaarschrift van verzoekers op 29 januari 2019 door verweerder ontvangen. Vanaf deze datum is de termijn van de redelijke termijn gaan lopen. Dit betekent dus dat de procedure uiterlijk op 29 januari 2023 had moeten zijn afgedaan.
16. Verweerder heeft op 7 mei 2019 een beslissing op bezwaar genomen, waarmee de bezwaarprocedure is afgerond. De rechtbank heeft op 19 november 2019 uitspraak gedaan in het beroep van verzoekers. Daarmee is de procedure bij de rechtbank geëindigd.
17. De CRvB heeft op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in de procedure, waarbij het hoger beroep gericht op het primaire besluit II ongegrond is verklaard. Dat betekent dat de procedure op 24 januari 2023 is afgerond. Dit is binnen de termijn van vier jaar, zodat de redelijke termijn in deze procedure niet is overschreden.
18. Het standpunt van verzoekers dat de uitspraak van de CRvB pas op een later moment door de CRvB is verzonden en niet eerder dan 31 januari 2023 door de gemachtigde van verzoekers is ontvangen leidt niet tot een ander oordeel. De termijn van de procedure is geëindigd met de uitspraak van de CRvB. Dat de uitspraak pas later is verzonden door de CRvB en ontvangen door de gemachtigde maakt dit niet anders.
19. Het voorgaande leidt ertoe dat ten aanzien van het verzoek in het kader van de procedure tegen het primaire besluit II de redelijke termijn niet is overschreden. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Het primaire besluit III
20. Verzoekers hebben daarnaast een verzoek tot schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn in het kader van de procedure tegen het primaire besluit III (24 januari 2019). Ook hierbij zijn verzoekers van mening dat de redelijke termijn in deze procedure is overschreden.
21. Het bezwaarschrift tegen het primaire besluit III is door verweerder ontvangen op 29 januari 2019. Vanaf deze datum is de termijn van de redelijke termijn gaan lopen. De procedure had uiterlijk op 29 januari 2023 moeten zijn afgerond.
22. Verweerder heeft op 7 mei 2019 een beslissing op bezwaar genomen. De rechtbank heeft in deze procedure op 19 november 2019 uitspraak gedaan. De CRvB heeft op 24 januari 2023 het hoger beroep ten aanzien van het primaire besluit III gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd en het bestreden besluit vernietigd. Verweerder heeft op 3 april 2023 een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen, tegen welke beslissing geen beroep is ingesteld. Daarmee is de procedure op 3 april 2023 geëindigd.
23. Vanaf de datum van het ontvangst van het bezwaarschrift op 29 januari 2019 tot en met de datum van de nieuwe beslissing op bezwaar van 3 april 2023 is meer dan vier jaar verstreken. Er is geen aanleiding om van de termijn van vier jaar af te wijken, zodat de redelijke termijn is overschreden. Omdat de redelijke termijn is overschreden met minder dan zes maanden, komen verzoekers in aanmerking voor een schadevergoeding van € 500,-.
24. Verweerder heeft op 7 mei 2019 op het eerste bezwaar beslist. Deze bezwaarprocedure heeft drie maanden en negen dagen geduurd. De tweede bezwaarprocedure heeft geduurd van 24 januari 2023 tot en met 3 april 2023 en duurde dus twee maanden en tien dagen. De totale tijdsverloop in de bezwaarfase heeft daarom minder dan zes maanden geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn alleen in de rechterlijke fase is overschreden. De Staat wordt daarom veroordeeld tot een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500,-. [5] Omdat het bedrag van de schadevergoeding minder dan € 5.000,- is, hoeft de Staat, gelet op zijn beleidsregel [6] niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop verweer te voeren.
Proceskosten en griffierecht
25. Aanleiding bestaat om de Staat te veroordelen in de proceskosten van verzoekers. Een verzoek om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn wordt aangemerkt als licht, zodat de wegingsfactor 0,5 bedraagt. [7] De proceskosten worden begroot op € 837,-- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting).
26. Omdat de rechtbank het verzoek toewijst, moet de Staat ook het door verzoekers betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt de Staat tot het betalen van € 500,- aan schadevergoeding aan verzoekers;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 837,-;
- draagt de Staat op het betaalde griffierecht van € 50,- aan verzoekers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2023.
de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

6.Zie de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 (nr. 436935), Staatscourant 2014, 20210.