ECLI:NL:RBMNE:2024:1116

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
23/2651
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om een ongeval aan te merken als dienstongeval in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en de korpschef van politie, verweerder. Eiser, werkzaam als Assistent Beveiliging B, had op 28 juni 2022 een ongeval gehad tijdens zijn dienst, waarbij hij letsel opliep door een constructiefout van een plateau waarop hij stond. Eiser verzocht om het ongeval aan te merken als dienstongeval volgens artikel 1, eerste lid, onder z, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat er geen sprake was van een dienstongeval omdat het ongeval niet in overwegende mate zijn oorzaak vond in de aard van de werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 19 januari 2024 behandeld. Eiser was van mening dat de omstandigheden waaronder hij moest werken, namelijk in een tijdelijke situatie met een constructiefout, wel degelijk bijzondere omstandigheden vormden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de tijdelijke situatie en de constructiefout niet voldoende waren om te spreken van bijzondere omstandigheden in de zin van het Barp. De rechtbank concludeert dat eiser niet is blootgesteld aan een verhoogd risico op letsel en dat er derhalve geen sprake is van een dienstongeval. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2651

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: B. Koenders),
en

de korpschef van politie, eenheid Midden-Nederland, verweerder

(gemachtigde: mr. C.C.R. van Rooij-Sommer).

Inleiding

1. Eiser is werkzaam in de functie van Assistent Beveiliging B op het [afdeling] bij de eenheid Midden-Nederland op het [locatie] in [wijk] aan de [straat] .
2. Ten tijde van het hierna te noemen ongeval was het [locatie] in [wijk] (tijdelijk) gesloten in verband met de nodige verbouw- en renovatiewerkzaamheden. Om die reden stond er op het binnenterrein een tweetal units, met elk drie tijdelijke ophoudkamers. Voor de units met ophoudkamers waren metalen plateaus en trappen geplaatst.
3. Nadat eiser tijdens zijn dienst op 28 juni 2022 een verdachte had ingesloten in één van de tijdelijke ophoudkamers, ging hij op het plateau staan dat tussen de beide cellenblokken was geplaatst (op ongeveer 50 cm hoogte). Toen eiser de deur van de cel dicht deed en de sleutel in het slot wilde doen viel het plateau samen met eiser naar beneden. Hierdoor heeft eiser letsel opgelopen. Eiser heeft verzocht om dit ongeval aan te merken als dienstongeval in de zin van artikel 1, eerste lid, onder z, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
4. Bij besluit van 10 november 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen omdat volgens verweerder geen sprake is van een dienstongeval. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
5. Met het bestreden besluit van 16 maart 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
6. De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of verweerder het ongeval van eiser terecht niet heeft aangemerkt als dienstongeval in de zin van artikel 1, eerste lid, onder z, van het Barp. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Dienstongeval
9. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om het ongeval van 28 juni 2022 aan te merken als dienstongeval afgewezen. Daarbij stelt verweerder zich op het standpunt dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 1, eerste lid, onder z, van het Barp.
10. Op grond van artikel 1, eerste lid, onder z, van het Barp is sprake van een dienstongeval indien het ongeval in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
11. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat de oorzaak dat eiser door het tussenplateau is gezakt een constructiefout van het plateau betreft. Verder heeft de rechtbank op de zitting vastgesteld dat het beroep zich enkel richt tegen de bijzondere omstandigheden waaronder de werkzaamheden moesten worden verricht. Punt 2 van de gronden van het beroep heeft de gemachtigde van eiser op de zitting niet langer gehandhaafd en behoeft dus geen bespreking meer.
Bijzondere omstandigheden
12. Ten aanzien van de bijzondere omstandigheden waaronder de werkzaamheden moesten worden verricht heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat daarvan geen sprake. Het ongeval betreft volgens verweerder een arbeidsongeval en geen dienstongeval. Bij een dienstongeval moet het volgens verweerder gaan om een stap die door een werknemer extra gemaakt moet worden waarmee een verhoogd risico op letsel ontstaat. Hier is volgens verweerder in dit geval geen sprake van. Er was sprake van een tijdelijk [locatie] waar eiser zijn werkzaamheden moest verrichten. Dat het plateau een constructiefout bevatte maakt niet dat eiser daarmee zijn werkzaamheden onder bijzondere omstandigheden verrichtte, aldus verweerder.
13. Eiser is van mening dat sprake is van een dienstongeval omdat wel sprake is van bijzondere omstandigheden waaronder de werkzaamheden werden verricht. Het betrof immers een tijdelijk [locatie] . De units met tijdelijke ophoudkamers waren op de buitenplaats neergezet en waren niet ingericht zoals een ‘normaal’ [locatie] . Dit betekent dat er in dit geval werd afgeweken van de gebruikelijke situatie.
14. Het betoog van eiser slaagt niet. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden waaronder eiser zijn werkzaamheden moest verrichten. Dat het een tijdelijke, aangepaste situatie betrof (en dus geen alledaagse omstandigheid) maakt niet dat sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 1, eerste lid, onder z, van het Barp. Ook bij een tijdelijk [locatie] kan ervan uit worden gegaan dat de constructie goed in elkaar zit en er geen verhoogd risico op letsel is. Het staan op een plateau bracht op zichzelf ook geen risico op ongevallen met zich. Dat in dit geval sprake was van een constructiefout die wel heeft geleid tot een ongeval, hoe ongelukkig ook, maakt dit niet anders [1] . Nu verweerder eiser gelet op de aard van de werkzaamheden niet heeft blootgesteld aan een verhoogd risico op letsel, is geen sprake van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 1, eerste lid, onder z, van het Barp en dus geen sprake van een dienstongeval.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten