Overwegingen
1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brieven van 18 april 2023, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar.
3. De beroepen zijn gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen.
5. Op 23 augustus 2023heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de Afdeling nadere beslistermijnen vastgesteld die voortaan in beginsel bij beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit (op bezwaar) in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen aan verweerder zullen worden gegeven. De rechtbank neemt deze termijnen over en hanteert daarom vanaf 23 augustus 2023 de termijnen die door de Afdeling zijn vastgesteld. In zaken waarin verweerder een besluit op bezwaar moet nemen geldt een nadere beslistermijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een besluit op bezwaar bekend te maken. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op het beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak om een besluit op bezwaar bekend te maken.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent het volgende.
7. Omdat er inmiddels twaalf weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift heeft ingediend, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder een besluit op bezwaar bekend moet maken op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
9. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.
10. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat hij slechts éénmaal een dwangsom verschuldigd is, omdat er sprake is van samenhangende zaken. De rechtbank sluit zich hierbij aan. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 mei 2017volgt dat op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb niet in ieder geval waarin het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist over meerdere besluiten, evenzovele dwangsommen verschuldigd zijn als er besluiten hadden moeten worden genomen. In die uitspraak heeft de CRvB overwogen dat een uitzondering op het beginsel, dat per niet tijdig genomen besluit een dwangsom verschuldigd is, behoort te gelden in de situatie waarin aanvragen - inclusief bezwaarschriften - (nagenoeg) gelijktijdig zijn gedaan en inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen dat een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb met zich brengt dat slechts één dwangsom wordt verbeurd. Verder heeft voor ieder besluit te gelden dat sprake moet zijn geweest van een desbetreffende schriftelijke ingebrekestelling.
11. De hiervoor genoemde uitzondering doet zich hier voor. In dit geval heeft eiseres in één bezwaarschrift bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van 9 mei 2022 en hangen deze inhoudelijk met elkaar samen. Eiseres heeft één aanvraag ingediend voor een herbeoordeling van haar situatie kinderopvangtoeslag. Dat verweerder naar aanleiding daarvan twee afzonderlijke besluiten heeft genomen doet aan deze samenhang niet af. Afzonderlijke ingebrekestellingen om een beslissing op bezwaar te nemen ontbreken. Een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat slechts één bestuurlijke dwangsom wordt verbeurd. Omdat de dwangsomtermijn inmiddels volledig is volgelopen, heeft verweerder de verbeurde dwangsom terecht vastgesteld op het maximumbedrag van € 1.442,-.
Proceskosten en griffierecht
12. Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 218,75.
13. In deze zaken heeft de griffier ten onrechte meermaals griffierecht geheven.De griffier zal het teveel betaalde griffierecht in de zaak UTR 23/1612 aan eiseres terugbetalen. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet verweerder het (overige) door eiseres in de zaak UTR 23/1608 betaalde griffierecht vergoeden.