ECLI:NL:RBMNE:2024:169

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
UTR 23/2102
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de kenbaarheid van de parkeerregels in een wijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. Eiser had op 29 oktober 2022 zijn auto geparkeerd in een zone waarvoor betaald parkeren geldt, maar had geen parkeerbelasting voldaan. De heffingsambtenaar handhaafde de naheffingsaanslag van € 65,50, wat leidde tot het beroep van eiser. De rechtbank behandelt de vraag of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd en of aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan. Eiser betoogt dat er onvoldoende bebording was om aan te geven dat in de wijk betaald parkeren geldt en dat er te weinig betaalautomaten zijn om de parkeerbelasting te voldoen.

De rechtbank oordeelt dat er voldoende kenbaarheid was, aangezien er bij de ingang van de wijk een zone-bord aanwezig was en dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om schouwrapporten te overleggen. De rechtbank stelt vast dat de aanwezigheid van het bord op 29 oktober 2022 aannemelijk is gemaakt door foto’s van de heffingsambtenaar. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het voldoende is om met één bord aan te geven dat de hele wijk een zone is waarvoor betaald parkeren geldt, en dat de afstand tot de enige betaalautomaat in de wijk redelijk is. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2102

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: M.J.M. Bergers),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Almere (de heffingsambtenaar), verweerder

(gemachtigde: A. Teunisse).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 27 februari 2023 (de bestreden uitspraak), waarbij de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting van 4 november 2022 voor een bedrag van € 65,50 is gehandhaafd.
1.1
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.2
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 11 december 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Feiten

2. Op 29 oktober 2022 om 15.28 uur stond de auto van eiser met kenteken [kenteken] geparkeerd ter hoogte van de [adres] in [plaats 2] . Deze straat ligt in de zone waarvoor betaald parkeren geldt. Een scanauto heeft vastgesteld dat de auto daar stond geparkeerd terwijl geen parkeerbelasting was voldaan. Daarom is aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,50. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht een naheffing parkeerbelasting heeft opgelegd. Dat doet de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van eiser. In deze zaak betekent dit dat de rechtbank moet beoordelen of het voor eiser voldoende kenbaar was dat hij ter hoogte van de [adres] in [plaats 2] parkeerbelasting verschuldigd was en of hem een reële mogelijkheid is geboden om de parkeerbelasting te voldoen. De rechtbank vindt dat dit het geval is. Zij is van oordeel dat de heffingsambtenaar terecht tot naheffing is overgegaan. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser voert in beroep aan dat de heffingsambtenaar niet bevoegd was om een naheffing parkeerbelasting op te leggen. Volgens hem was onvoldoende duidelijk aangegeven dat in de zone betaald parkeren geldt. Er is niet aan het kenbaarheidsvereiste voldaan. Hij geeft hiervoor twee argumenten. De rechtbank zal deze twee argumenten hierna beoordelen.

Heeft de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk gemaakt dat op 29 oktober 2022 bij het ingaan van de wijk een zone-bord voor betaald parkeren stond?

5.
Allereerst zegt eiser dat hij geen bord heeft gezien waaruit blijkt dat hij een zone binnen reed waarvoor betaald parken geldt (zone-bord). De heffingsambtenaar heeft ook niet aannemelijk gemaakt met bijvoorbeeld schouwrapporten dat het zone-bord duidelijk zichtbaar en aanwezig was op 29 oktober 2022. Volgens eiser moet de heffingsambtenaar schouwrapporten overleggen van maximaal zes maanden vóór en zes maanden ná de gedraging, om aannemelijk te maken dat de bebording daadwerkelijk aanwezig was. Hij verwijst naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 september 2022. [1] Omdat niet aannemelijk is gemaakt dat bij het ingaan van de wijk een bord stond waaruit blijkt dat hij een zone binnen reed waarvoor betaald parkeren geldt, is niet aan het kenbaarheidsvereiste voldaan.
5.1
De rechtbank stelt voorop staat dat de heffingsambtenaar de taak heeft om duidelijk kenbaar te maken waar, wanneer en op welke wijze parkeerbelasting moet worden voldaan. Het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting te voldoen, kan blijken uit de aanwezigheid van een parkeerautomaat bij of in de nabijheid van de plaats waar wordt geparkeerd. Ook kan de verplichting blijken uit bebording of andere aanwijzingen bij die plaats of in de buurt ervan. Over de verplichting om parkeerbelasting te betalen, mag redelijkerwijs geen misverstand kunnen bestaan. Van een weggebruiker mag echter ook worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de geldende regels met betrekking tot de verschuldigdheid van parkeerbelasting in het gebied waar hij wenst te parkeren.
5.2
De rechtbank stelt vast dat er slechts één mogelijkheid is om met de auto de wijk binnen te rijden waarin de [straat 1] ligt. Uit de door de heffingsambtenaar overgelegde foto’s bij de bestreden uitspraak blijkt dat eiser bij het inrijden van de wijk een zone-bord voor betaald parkeren en betaalautomaat tegenkomt.
5.3
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar aannemelijk moet maken dat het zone-bord er op 29 oktober 2022 stond. Dit kan op meerdere manieren. Er geldt geen verplichting om een schouwrapport te overleggen. Op de zitting is vastgesteld dat het zone-bord in augustus 2022 en juli 2023 aanwezig was. Eiser heeft daarnaast ook op geen enkele manier twijfel gezaaid dat het zone-bord er op 29 oktober 2022 niet stond. Volgens de rechtbank gaat de vergelijking met de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet op. In de aangehaalde uitspraak ging het om een overtreding van de Wet administratierechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Er is dan sprake van een criminal charge in de zin van artikel 6 eerste lid van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Er is dan sprake van een punitief element met een zwaardere bewijslast. In dat geval moet de aanwezigheid van de bebording met een voldoende mate van zekerheid vastgesteld worden. Als uitgangspunt wordt dan gehanteerd dat de aanwezigheid van de bebording ten tijde van de gedraging met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld als blijkt dat deze bebording aanwezig was op enig moment niet meer dan zes maanden vóór en niet meer dan zes maanden ná de gedraging.
5.4.
Bij het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag gaat het niet om een (bestuurs- of strafrechtelijke) sanctie met punitief element, maar om de naheffing van niet betaalde parkeerbelasting. Deze aanslag is gericht op herstel. Er geldt daarom een andere bewijsmaatstaf dan bij sancties met een punitief element. De heffingsambtenaar moet daarom in dit geval aannemelijk maken dat het bord er stond. Hij hoeft de aanwezigheid niet met een voldoende mate van zekerheid vast te stellen en het hiervoor genoemde uitgangspunt geldt dan ook niet. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met de foto’s van augustus 2022 en juli 2023 voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er op 29 oktober 2022 bij het ingaan van de wijk een bord stond waaruit blijkt dat eiser een zone binnenreed waarvoor betaald parkeren geldt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is het voldoende om met één bord, die geplaatst staat bij de ingang van de wijk, aan te geven dat de hele wijk een zone is waarvoor betaald parkeren geldt?
6. Ten tweede vindt eiser het onvoldoende om met één bord aan het begin van de wijk aan te geven dat de gehele wijk een zone is waarvoor betaald parkeren geldt. Hij vindt dat in de wijk herhaalborden moeten staan. Omdat deze herhaalborden ontbreken, is volgens eiser niet aan het kenbaarheidsvereiste voldaan.
6.1
De rechtbank stelt voorop dat zij onder punt 5.4 heeft geoordeeld dat eiser bij het ingaan van de wijk een bord had kunnen zien waaruit blijkt dat hij een zone binnenreed waarvoor betaald parkeren geldt. De rechtbank stelt vast dat je met de auto de wijk maar op één manier in en uit kan rijden. Eiser heeft na het binnen rijden van de wijk geen bord gezien waaruit blijkt dat hij de zone waarvoor betaald parkeren geldt heeft verlaten. De rechtbank overweegt dat de wijk niet zo groot is dat een herhaalbord noodzakelijk is. De rechtbank oordeelt daarom dat met het plaatsen van één zone-bord aan het begin van de wijk voldoende duidelijk is aangegeven dat de hele wijk een zone is waarvoor betaald parkeren geldt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is het redelijkerwijs mogelijk om parkeerbelasting te betalen als er één betaalautomaat in de parkeerzone/ wijk staat?
7. Eiser voert verder aan dat in de hele parkeerzone/wijk maar één betaalautomaat staat. Daarom is het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk om parkeerbelasting te voldoen.
7.1
De rechtbank stelt vast dat op de [straat 2] een betaalautomaat staat. Dit is de enige automaat in de betreffende wijk. Volgens de heffingsambtenaar is het vanaf de plaats waar eiser geparkeerd heeft tot deze automaat 350 meter lopen. Volgens eiser is de afstand 400 meter. De rechtbank overweegt dat eiser dus ongeveer 4 tot 5 minuten moest lopen tot aan de betaalautomaat vanaf de plaats waar hij zijn auto geparkeerd had. Hoewel de rechtbank het met eiser eens is dat het beter zou zijn als er in de wijk meer betaalautomaten zouden staan, volgt daar nog niet uit dat de heffingsambtenaar niet bevoegd was om de parkeerbelasting na te heffen. [2] De rechtbank is van oordeel dat een wandeling van 4 tot 5 minuten gevraagd kan worden van parkeerders, mits zij ook die tijd worden gegund om te betalen. Uit het dossier blijkt niet dat de naheffing binnen 5 minuten nadat eiser zijn auto had geparkeerd is opgelegd.
7.2
De rechtbank begrijpt uit de beroepsgrond van eiser dat hij niet wist waar de betaalautomaat in de wijk stond. De rechtbank overweegt dat als je weet, althans had kunnen weten, dat in een zone betaald parkeren geldt, dan ligt het op de weg van degene die parkeert om (vooraf) op te zoeken of eventueel ter plekke navraag te doen waar de betreffende betaalautomaat staat. De rechtbank oordeelt daarom dat voor eiser redelijkerwijs mogelijk was om parkeerbelasting te betalen ook al staat er maar één betaalautomaat in de parkeerzone/wijk. De beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank oordeelt daarom dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd omdat het voor eiser voldoende kenbaar was dat hij ter hoogte van de [adres] in [plaats 2] parkeerbelasting verschuldigd was en omdat hem een reële mogelijkheid is geboden om de parkeerbelasting te voldoen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2024.
De rechter is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHARL:2022:7804. (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/)
2.Zie ook het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7497.