Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiser. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep ongegrond is en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bestuurlijke rapportage van 7 augustus 2023
4. De politie Midden-Nederland heeft in een op ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportage van 7 augustus 2023 aan de burgemeester bericht dat een strafrechtelijk onderzoek loopt naar internationale drugshandel, waarbij grote hoeveelheden drugs werden geïmporteerd. Verzoeker zou een rol vervullen in deze drugshandel. In het kader van dit onderzoek heeft de politie op 1 augustus 2023 gepoogd verzoeker aan te houden bij de inpandige garage van zijn woning. Toen verzoeker met zijn auto de garage binnenreed en kennelijk de politie zag, is hij met zijn auto gevlucht. Hij heeft gebeld naar een vrouw en gezegd dat hij werd achtervolgd door de politie. Hij zou de vrouw instructies hebben gegeven om goederen op te halen die hij elders uit zijn auto zou gooien. De politie heeft gezien dat verzoeker later goederen uit zijn auto gooide. Verzoeker heeft tijdens de achtervolging meerdere verkeersovertredingen begaan, waaronder te hard rijden binnen de bebouwde kom en rijden door een rood stoplicht. In de auto van verzoeker is een flesje pepperspray aangetroffen en in de woning van verzoeker zijn aangetroffen een ploertendoder, die valt onder verbonden wapenbezit, een ponypack met een gebruikers hoeveelheid MDMA, twee GPS trackers en een kogelwerend vest. Bij doorzoeking van het bedrijfspand van verzoeker heeft de politie de boekhouding meegenomen voor nader onderzoek. Verzoeker is door de politie aangehouden en meegenomen voor verhoor. Hij is gedetineerd geweest. Verder blijkt uit de bestuurlijke rapportage dat verzoeker in de Justitiële Documentatie staat geregistreerd voor vijf verkeersovertredingen wegens overschrijding van de maximum snelheid, gepleegd op 29 november 2017 (twee maanden voorwaardelijke rijontzegging en een boete van € 400), op 14 augustus 2017 (rijontzegging en boete van € 600), op 5 mei 2019 (34 kilometer te hard binnen de bebouwende kom, waar 50 km was toegestaan), op 27 juli 2020 (36 km te hard binnen de bebouwde kom, waar 50 km was toegestaan) en op 30 maart 2022 (onherroepelijke geldboete van € 490).
5. De burgemeester heeft in deze bestuurlijke rapportage aanleiding gezien om de exploitatievergunning van verzoeker in te trekken op grond van artikel 12, eerste lid, onder b, en artikel 9 van de Verordening horeca gemeente Utrecht (Horecaverordening 2021). Volgens de burgemeester voldoet verzoeker vanwege de strafbare gedragingen genoemd in de bestuurlijke rapportage niet langer aan de eisen van goed levensgedrag. Gelet op de feiten in de bestuurlijke rapportage acht de burgemeester aannemelijk dat verzoeker betrokken is bij een zwaar crimineel circuit, waar wapens worden gebruikt. Daarnaast heeft verzoeker meerdere verkeersovertredingen op zijn naam met hoge boetes. Het levensgedrag van verzoeker laat zien dat hij geen respect heeft de wet- en regelgeving die voor de burgemeester fundamenteel is voor een vergunninghouder van een horecaonderneming. De burgemeester acht verzoeker daarom niet geschikt om een horecabedrijf te leiden, dat bovendien ligt in een kwetsbare straat dat al zwaar onder druk staat. Niet handhavend optreden leidt tot precedentwerking en het risico dat zaken niet goed gaan, acht de burgemeester te groot. Nu de burgemeester de vergunning moet intrekken, is voor een belangenafweging geen ruimte. Volgens de burgemeester is de intrekking ook niet onevenredig of disproportioneel.
Is sprake van slecht levensgedrag?
6. Verzoeker voert aan dat de ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat hij van slecht levensgedrag is en dat de burgemeester zijn standpunt ook onvoldoende heeft gemotiveerd.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker voor de gronden van zijn beroep heeft volstaan met een herhaling van de gronden van bezwaar. De voorzieningenrechter stelt ook vast dat de burgemeester in het bestreden besluit op alle bezwaargronden van verzoeker is ingegaan en deze gronden gemotiveerd heeft weerlegd. De rechtbank zal hierna de (herhaalde) gronden benoemen en beoordelen of de burgemeester zijn standpunt daarover in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd.
8. Verzoeker voert - samengevat - aan dat zijn betrokkenheid bij de drugshandel nog niet vaststaat en dat de burgemeester deze strafrechtelijke vervolging niet ten grondslag mag leggen aan zijn oordeel over het slecht levensgedrag. Volgens verzoeker zijn de antecenten eveneens onvoldoende voor het aannemen van slecht levensgedrag. Het gaat om oude verkeersfeiten, die deels zijn geseponeerd, zodat het slecht levensgedrag niet evident is. Daarbij is verzoeker niet veroordeeld voor misdrijven op grond Wegenverkeerswet voor verkeersovertredingen op grond van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), waarvoor geldboetes en soms een voorwaardelijke rijontzegging is opgelegd. De proeftijd heeft verzoeker met succes doorlopen. De verkeersovertredingen op de dag van zijn aanhouding heeft verzoeker begaan in een moment van paniek. De omstandigheden van zijn aanhouding zijn ook onvoldoende voor het aannemen van slecht levensgedrag. Dat geldt ook voor de aangetroffen goederen. Niet is onderbouwd waarom het kogelwerend vest en de pepperspray, die dienen ter zelfverdediging, verband houden met zijn deelname aan een criminele organisatie. De GPS-trackers heeft verzoeker tweedehands gekocht voor zijn motor.
9. Volgens de rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)strekt de intrekkingsgrond dat een leidinggevende niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn, ertoe het belang voor het waarborgen van de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting te waarborgen. Bij de invulling van de eis over het levensgedrag komt de burgemeester beoordelingsruimte toe. Wanneer aan een exploitant of beheerder van een inrichting wordt tegengeworpen dat hij in enig opzicht van slecht levensgedrag is, moet dit per geval door de burgemeester worden gemotiveerd. Van geval tot geval zal verschillen welke feiten en/of omstandigheden aanleiding geven tot tegenwerping van het levensgedrag. Gelet op het specialiteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), moeten de feiten en omstandigheden die worden meegewogen bij het oordeel over het levensgedrag van de vergunninghouder, relevant zijn voor de exploitatie van de inrichting. Die feiten en omstandigheden moeten verband houden met de vraag of de inrichting kan worden geëxploiteerd op een wijze die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat.
10. Blijkens de artikelsgewijze toelichting op de Horecaverordening 2021 weigert de burgemeester aanvragen voor een exploitatievergunning als een leidinggevende gedrag heeft vertoond of een veroordeling op zijn naam heeft staan die aanleiding geven om te oordelen dat een leidinggevende van slecht levensgedrag is. In deze beoordeling worden in ieder geval de volgende gedragingen meegenomen: betrokkenheid bij geweldsdelicten, witwaspraktijken, illegaal gokken, gebruik en/of handel in drugs, rijden onder invloed, discriminatie, bejegening, bedreiging en fysiek handelen/geweld tegen medewerkers van politie en toezichthouders en een eventuele eerdere weigering van een exploitatievergunning vanwege slecht levensgedrag.
11. Intrekking van de vergunning is een voor verzoeker belastend besluit, waarbij op de burgemeester een zware bewijslast rust. De burgemeester mag voor zijn besluit in beginsel afgaan op de juistheid van de feiten en de bevindingen in de op ambtsbelofte opgemaakte en ondertekende bestuurlijke rapportage van de politie.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester op basis van de feiten en bevindingen vermeld in de bestuurlijke rapportage van 7 augustus 2023 heeft kunnen concluderen dat verzoeker niet voldoet aan de in artikel 9, aanhef en onder b, van de Horecaverordening 2021 neergelegde eis dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Bij dat levensgedrag heeft de burgemeester mogen meewegen dat verzoeker is aangehouden wegens verdenking van betrokkenheid bij zware drugshandel en dat in de woning en in de auto van verzoeker goederen zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen, waaronder drugs (ponypacks MDMA), pepperspray, een ploertendoder, een kogelwerend vest en GPS-trackers. De burgemeester heeft voldoende gemotiveerd waarom de aangetroffen goederen in relatie staan met betrokkenheid bij drugshandel. Dat de betrokkenheid van verzoeker bij de criminele drugshandel nog niet is bewezen, maakt nog niet dat hij daarom niet van slecht levensgedrag is. De burgemeester heeft terecht gesteld dat ook de aanwezigheid van drugs voor eigen gebruik volgens de toelichting op de Horecaverordening 2021 slecht levensgedrag oplevert. De burgemeester heeft ook de verkeersovertredingen die verzoeker heeft begaan tijdens de achtervolging voorafgaande aan de aanhouding mogen meewegen bij zijn oordeel over het levensgedrag van verzoeker. De enkele stelling dat verzoeker die verkeersovertredingen heeft begaan in een toestand van paniek, maakt dat niet anders. Op basis van deze feiten in samenhang met de overige feiten en omstandigheden vermeld in de bestuurlijke rapportage, heeft de burgemeester slecht levensgedrag mogen aannemen.
13. De burgemeester heeft zich verder terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de antecedenten over de verkeersovertredingen kunnen worden betrokken bij verzoekers levensgedrag. Dat drie antecedenten dateren van vóór de vergunningverlening en dat een antecedent is geseponeerd, maken dat niets anders. De burgemeester heeft voldoende gemotiveerd waarom deze verkeersovertredingen in dit geval relevant zijn voor de exploitatie van een horecabedrijf. Dat het geen misdrijven zijn op grond van de Wegenverkeerswet, laat onverlet dat het gaat om grove verkeersovertredingen waarbij verzoeker andere weggebruikers in gevaar heeft gebracht en waarvoor hem forse boetes zijn opgelegd. Dit getuigt niet van verantwoordelijk gedrag. Daarbij heeft de burgemeester deze antecedenten, in samenhang mogen bezien met de aangetroffen goederen en de door verzoeker veroorzaakte levensgevaarlijke verkeerssituatie tijdens de achtervolging en op basis daarvan mogen concluderen dat verzoeker niet voldoet aan de eis dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker van slecht levensgedrag is als bedoeld in artikel 9 van de Horecaverordening 2021, is hij op grond van artikel 12, eerste lid en onder b, van de Horecaverordening 2021 in beginsel bevoegd om de exploitatievergunning in te trekken.
Is de onschuldpresumptie geschonden?
15. Verzoeker voert aan dat de intrekking van de vergunning in strijd is met de onschuldpresumptie van artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het strafrechtelijk onderzoek naar de strafbare feiten is nog niet afgerond terwijl in de bestuursrechtelijke procedure wel wordt teruggevallen op die strafbare feiten.
16. De voorzieningenrechter volgt verzoeker hierin niet. Hoewel de reikwijdte van artikel 6, tweede lid, van het EVM niet is beperkt tot strafrechtelijke procedures, maar zich in een voorkomend geval kan uitstrekken tot een bestuurlijke procedure, indien geschilpunten in de bestuurlijke procedure voortvloeien uit en samenhangen met een strafrechtelijke procedure, doet deze situatie zich hier niet voor. In dit geval heeft de burgemeester zijn standpunt dat verzoeker van slecht levensgedrag niet gebaseerd op een aanhangige strafrechtelijk procedure. Dat de schuld van verzoeker terzake van de drugshandel niet is komen vast te staan, betekent daarom niet dat de onschuldpresumptie van art 6, tweede lid van het EVRM is geschonden. Alleen het uitspreken van een vermoeden dat iemand schuldig is aan het strafbare feit levert geen schending van de onschuldpresumptie op.
Is de intrekking evenredig?
17. Verzoeker voert aan dat de intrekking van de vergunning in zijn geval onevenredig is. Verzoeker draagt de financiële zorgen voor zijn zoontje en hij heeft momenteel betalingsachterstanden. De persoonlijke belangen van verzoeker moeten daarom prevaleren boven het algemene belang dat met het intrekken van de exploitatievergunning gediend is. Daarbij is de voorlopige hechtenis geschorst vanwege verzoekers persoonlijke belangen en het feit dat verzoeker de mogelijkheid moet krijgen om zijn leven op de rit te krijgen. Over het horecabedrijf zijn ook geen eerdere meldingen van overlast gedaan, zodat het bedrijf niet bijdraagt aan het onder druk staan van de leefbaarheid van de [straat] . Verzoeker heeft juist een goede relatie met de ondernemers op de [straat] en voelt zich verantwoordelijk om de orde in de straat te bewaren. Volgens verzoeker heeft de burgemeester ten onrechte niet gemotiveerd waarom een minder ingrijpende maatregel niet zou volstaan.
18. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat hij in dit geval meer gewicht toekent aan het algemeen belang bij het voorkomen van verder gevaar voor de woon- en leefomgeving en de openbare orde. Juist op de [straat] , die ernstig onder druk staat, weegt dat belang voor de burgemeester zwaarder dan het belang van verzoeker.
19. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de intrekking van de vergunning in dit geval niet onevenredig is. De burgemeester heeft van belang mogen vinden dat financiële en/of bedrijfseconomische gevolgen van de intrekking voorzienbaar zijn en op zich zelf geen bijzondere omstandigheden opleveren op grond waarvan van intrekking moet worden afgezien. Dat verzoeker de zorg heeft voor zijn kind, is evenmin een bijzondere omstandigheid. Bovendien blijkt uit de door verzoeker overgelegde stukken over de betalingsachterstanden (waaronder huur en gas en elektra) onvoldoende dat verzoeker in een acute financiële noodsituatie verkeert. Verzoeker heeft alleen bankafschriften overgelegd van zijn bedrijfsrekening en daarbij geen inzicht gegeven in zijn privérekening(en) en/of vermogen.
20. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de burgemeester zwaar heeft mogen laten wegen dat verzoeker als exploitant en eigenaar van een horecabedrijf van goed levensgedrag moet zijn. Verzoeker moet ervoor zorgen dat de regels worden nageleefd, dat hij het goede voorbeeld geeft en dat hij zorgt voor rust en orde in en rondom het horecabedrijf. Gelet op de bevindingen neergelegd in de bestuurlijke rapportages heeft verzoeker dit niet gedaan waarbij de burgemeester heeft mogen meewegen dat zijn horecabedrijf is gelegen in een kwetsbaar gebied. Het gaat om gedragingen die drugsgerelateerd zijn. Dit soort delicten trekt criminaliteit aan, waarbij de burgemeester ook heeft mogen opmerken dat bij dit soort delicten het gebruik van (grof) geweld niet ongebruikelijk is. Voor het opleggen van een andere, minder vergaande maatregel heeft de burgemeester in dit geval geen aanleiding hoeven zien.