Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaken niet nodig is.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.Het beroep met nummer UTR 23/5236
3. Op 7 maart 2023 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikking tegemoetkoming opzet/grove schuld (O/GS) van verweerder van 28 februari 2023 (UHT-O OGS B). Op 10 oktober 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar.
4. In het verweerschrift stelt verweerder geen bezwaarschrift te hebben ontvangen, maar op 13 december 2023 heeft eiser alsnog een ontvangstbevestiging van zijn bezwaarschrift ontvangen en op 27 december 2023 een dwangsombesluit, waaruit ook blijkt dat verweerder het bezwaarschrift (op 5 juni 2023) heeft ontvangen.
5. Dit betekent dat de beslistermijn om op het bezwaar te beslissen is overschreden. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brief van 26 oktober 2023, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
6. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
7. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen.
8. Op 23 augustus 2023heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de Afdeling nadere beslistermijnen vastgesteld die voortaan in beginsel bij beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit (op bezwaar) in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen aan verweerder zullen worden gegeven. De rechtbank neemt deze termijnen over en hanteert daarom vanaf 23 augustus 2023 de termijnen die door de Afdeling zijn vastgesteld. In zaken waarin verweerder een besluit op bezwaar moet nemen geldt een nadere beslistermijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een besluit op bezwaar bekend te maken. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op het beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak om een besluit op bezwaar bekend te maken.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent het volgende.
10. Omdat er inmiddels twaalf weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift heeft ingediend, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder een besluit op bezwaar bekend moet maken op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Het beroep met nummer UTR 23/5237
12. Eiser leidt uit een brief van verweerder, gedateerd op 8 juni 2023, af dat er op 13 januari 2023 een besluit is genomen. Tegen dit ‘zeer waarschijnlijke’ besluit van 13 januari 2023 maakt hij op 5 juni 2023 bezwaar. Op 10 oktober 2023 stelt eiser verweerder in gebreke wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar.
13. Uit het dossier UTR 23/5236 blijkt dat verweerder eiser bij brief van 6 februari 2023 heeft geïnformeerd dat dat besluit van 13 januari 2023 (een dwangsombeschikking) ten onrechte is verzonden, omdat eerder (namelijk op 22 december 2022) al een dergelijk besluit was genomen. De beschikking van 13 januari 2023 kan daarom als niet verzonden worden beschouwd.
14. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat op het moment dat eiser bezwaar maakte, er dus geen besluit van 13 januari 2023 meer bestond. Van verweerder kon en kan daarom in redelijkheid niet verwacht worden dat hij op dit bezwaar beslist. Op het moment dat eiser beroep instelde mocht hij redelijkerwijs geen besluit van verweerder verwachten. De rechtbank verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk.
Het beroep met nummer UTR 23/5496
15. Dit beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ziet op het bezwaarschrift dat eiser op 12 juni 2023 heeft ingediend tegen de brief van verweerder van 8 juni 2023. In deze brief heeft verweerder eiser bericht dat hij de ingebrekestelling van eiser van 12 april 2023 niet in behandeling neemt, omdat eiser verweerder eerder al op 30 september 2022 in gebreke heeft gesteld vanwege het uitblijven van hetzelfde besluit.
16. Er ligt dus een bezwaarschrift waarop verweerder moet beslissen. Dat de brief van 8 juni 2023 naar het oordeel van de rechtbank geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, maakt dat op zich niet anders.Wel is het zo dat het bezwaar, gelet hierop, als niet-ontvankelijk is aan te merken. Eiser heeft daarom volgens de rechtbank geen belang bij het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op dit bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep om die reden niet-ontvankelijk.
Proceskosten en griffierecht
17. Omdat het beroep UTR 23/5236 gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt in die zaak. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 218,75. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden die tot een hogere vergoeding zouden moeten leiden, nu de wegingsfactor van 0,25 niet alleen in zaken over kinderopvangtoeslagen maar in alle beroepen niet tijdig wordt toegepast.
18. Omdat de rechtbank het beroep UTR 23/5236 gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem in die zaak betaalde griffierecht vergoeden.