ECLI:NL:RBMNE:2024:1937

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
UTR 23/2633
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde onroerende zaak en procesgedrag gemachtigde

In deze zaak heeft eiseres, een B.V. uit [plaats], beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente] over de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De waarde was vastgesteld op € 970.000,- per 1 januari 2021. Eiseres maakte bezwaar tegen deze waarde, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 5 februari 2024, die via een beeldverbinding plaatsvond, werd het beroep behandeld. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van eiseres onvoldoende onderbouwde stellingen had gepresenteerd en dat de gronden die op de zitting werden aangevoerd niet konden worden meegenomen in de beoordeling. De rechtbank volgde de heffingsambtenaar in zijn onderbouwing van de WOZ-waarde, die was gebaseerd op de huurwaardekapitalisatiemethode en vergelijkbare objecten. Eiseres had geen overtuigende argumenten aangedragen om de waarde te betwisten. De rechtbank concludeerde dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en wees het beroep ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de termijn nog niet was overschreden. De rechtbank besloot dat er geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden, gezien het procesgedrag van de gemachtigde van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23 /2633

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente]
(gemachtigde: mr. W.G. Vos).

Inleiding

1.1.
In de beschikking van 28 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] in [plaats] (het object) voor het belastingjaar 2022 vastgesteld op € 970.000,- naar waardepeildatum 1 januari 2021. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiseres als gebruiker van het object ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf wordt gehanteerd.
1.2.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 24 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van het object gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een taxatiematrix.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en [taxateur] , taxateur van verweerder.

Overwegingen

Procedeergedrag
2. Het door de gemachtigde van eiseres opgestelde beroepschrift, de ‘pinpointbrief’ en de andere brieven staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. In elke zaak van deze gemachtigde worden min of meer dezelfde brieven gestuurd. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres er al eerder op gewezen dat zij daar niets mee kan. [1]
3. Pas op zitting wordt door de gemachtigde van eiseres concreet gemaakt waarom eiseres het niet eens is met de uitspraak op bezwaar. Nadat verweerder in de beroepsfase de WOZ-waarde nader heeft onderbouwd met het verweerschrift (ontvangen door de rechtbank op 23 oktober 2023 en doorgestuurd naar de gemachtigde van eiseres op 27 oktober 2023) heeft de gemachtigde van eiseres echter ruimschoots de kans gehad om daar tijdig op te reageren. Met dit procedeergedrag ontneemt de gemachtigde verweerder én de rechtbank de kans om zich adequaat voor te bereiden op (een reactie op) standpunten die pas op de zitting concreet aan een onroerende zaak worden gerelateerd. De rechtbank staat dit procedeergedrag niet toe wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank laat daarom de gronden die de gemachtigde op de zitting heeft aangevoerd en die niet een nadere onderbouwing zijn van gronden uit zijn beroepschrift of pinpointbrief buiten beschouwing. De rechtbank behandelt dus alleen de gronden die de gemachtigde eerder op schrift heeft gesteld en zijn geconcretiseerd op zitting.
Beoordeling
4. In geschil is de hoogte van de WOZ-waardes van het object. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van het object op de waardepeildatum (1 januari 2021) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De WOZ-waarde van het object is de waarde in het economisch verkeer. Verweerder heeft de huurwaardekapitalisatiemethode toegepast. Hierbij wordt de brutohuurwaarde vermenigvuldigd met de kapitalisatiefactor. De huurwaarde en de kapitalisatiefactor worden zoveel mogelijk afgeleid uit transacties van vergelijkbare objecten. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaak dient te worden bepaald met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode. De rechtbank volgt partijen hierin.
5. Verweerder heeft de huurwaarde en de kapitalisatiefactor op inzichtelijke wijze gebaseerd op gerealiseerde huur- en kooptransacties van voldoende vergelijkbare objecten. De rechtbank oordeelt dat verweerder daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZwaardes van € 970.000,- niet te hoog is. Wat eiseres aanvoert maakt dat niet anders.

Beoordeling door de rechtbank

Koopaktes
6. Eiseres heeft op de zitting erop gewezen dat de koopaktes ontbreken in het dossier. Een schending van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht moet worden aangevoerd binnen een redelijke termijn nadat de rechtbank de op grond van dat artikel ontvangen stukken aan de belanghebbende heeft doorgestuurd, mits het voor die belanghebbende dan al duidelijk moet zijn dat de stukken waarop hij zich beroept daarbij ontbreken. Eiseres heeft in deze procedure niet eerder gewezen op het ontbreken van de koopaktes in het dossier. De rechtbank heeft hier eerder over geoordeeld dat het pas op de zitting aanvoeren van deze grond in beginsel in strijd is met een goede procesorde en om die reden buiten beschouwing moet worden gelaten. [2] De rechtbank ziet geen reden om daar nu anders over te oordelen.
De door verweerder gehanteerde referentieobjecten
7. Eiseres stelt dat de referentieobjecten onvoldoende vergelijkbaar zijn, omdat deze een veel hogere kapitalisatiefactor hebben. Volgens eiseres zou verweerder met referenties moeten vergelijken die een kapitalisatiefactor tussen de 7 en de 9. De rechtbank ziet in de beroepsgrond van eiseres geen aanleiding om te oordelen dat de kapitalisatiefactor van onderhavig object onjuist is ingeschat. Dat onderhavig object een lagere kapitalisatiefactor heeft in vergelijking tot de kapitalisatiefactoren van de referentieobjecten is in het voordeel van eiseres. Daarnaast zegt de lagere kapitalisatiefactor van onderhavig object niks over de vergelijkbaarheid van de referentieobjecten. De beroepsgrond slaagt niet.
Huurwaarde
8. Eiseres verwijst naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juli 2021. [3] Hieruit leidt eiseres af dat een heffingsambtenaar een kapitalisatiefactor bij gerealiseerde verkooptransacties nooit mag berekenen aan de hand van getaxeerde huurwaarden. Dit standpunt is naar het oordeel van de rechtbank niet juist. Huurwaarden mogen voor de berekening van de kapitalisatiefactor wel degelijk getaxeerd worden, zolang deze huurwaarden maar aannemelijk gemaakt worden. [4] Verweerder heeft de getaxeerde huurwaarde onderbouwd met huurcijfers van vergelijkbare objecten, te weten de ingezonden huurcijfers van de referentieobjecten. Deze huurcijfers zijn in lijn met de getaxeerde huurwaarde. Eiseres heeft niets aangevoerd op basis waarvan de rechtbank de conclusie zou kunnen trekken dat de getaxeerde huurwaarden niet juist zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Leeg huurinlichtingenformulier [adres 2]
9. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder een leeg huurinlichtingenformulier is overgelegd ten aanzien van [adres 2] en dat de huurwaarde daarmee dus niet is onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat naast het huurinlichtingenformulier van [adres 2] verweerder tevens een overzicht heeft overgelegd met alle huurovereenkomsten van [adres 3] tot en met [nummer] , waarbij [adres 2] , ook genoemd is met een huurbedrag. Eiseres wordt dan ook niet gevolgd in haar stelling dat de huurwaarde niet is onderbouwd.
Duur van de procedure en het verzoek immateriële schadevergoeding
10. De gemachtigde van eiseres heeft namens haar verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend als een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt.
11. In dit geval gaat de rechtbank echter uit van een verlengde termijn van drie jaar voor de bezwaar- en de beroepsfase samen. Daaraan ligt ten grondslag dat de gemachtigde van eiseres een zeer groot aantal bezwaar- en (hoger)beroepsprocedures heeft lopen bij deze rechtbank, dat hij geen personeel heeft en dat zijn handelswijze noodzakelijkerwijs leidt tot het oplopen van de duur van de behandeling van de door hem ingestelde beroepen en daarmee tot het overschrijden van de redelijke termijn. Die handelswijze kan aan eiseres worden toegerekend. [5]
12. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 9 maart 2022. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus nog geen drie jaar verstreken. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
Proceskosten van verweerder
13. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om eiseres in de proceskosten van verweerder te veroordelen. Daarbij wijst verweerder onder meer op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 maart 2023 [6] , waarin die rechtbank aanleiding zag om deze gemachtigde van eiseres in een procedure van een andere cliënt vanwege zijn procesgedrag in de proceskosten te veroordelen.
14. Eiseres is een rechtspersoon en dat betekent dat zij in de proceskosten kan worden veroordeeld, ook als geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De daartoe in artikel 8:75 van de Awb opgenomen beperking geldt immers alleen voor natuurlijke personen. Rechtspersonen kunnen op grond van de wet dus gemakkelijker in de proceskosten worden veroordeeld dan natuurlijke personen, die zo beter beschermd worden tegen een procesrisico. Dat betekent echter nog niet dat de enkele omstandigheid dat het beroep ongegrond wordt verklaard moet leiden tot een proceskostenveroordeling ten laste van een rechtspersoon die bij de bestuursrechter procedeert. Dat verhoudt zich niet tot de ongelijke procespositie die een rechtspersoon ten opzichte van een bestuursorgaan net zo goed heeft.
15. Verweerder wijst wel op het procesgedrag van de gemachtigde van eiseres, maar dat gedrag wordt naar het oordeel van de rechtbank genormeerd door de goede procesorde en, in uitzonderlijke gevallen, door de bevoegdheid die de bestuursrechter op grond van artikel 8:25 van de Awb heeft om een gemachtigde te weigeren. De rechtbank heeft de standpunten van eiseres met inachtneming van de goede procesorde beoordeeld. Hoewel de gemachtigde van eiseres in de fase van het vooronderzoek op bedroevende wijze procedeert is naar het oordeel van de rechtbank van onredelijk gebruik van procesrecht in dit geval geen sprake. Ook anderszins is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van eiseres.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond, omdat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld. Bij deze uitkomst is geen ruimte voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht.
17. Ook wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af, vanwege de specifieke rol die de gemachtigde van eiseres zelf heeft gehad als het gaat over de gehele duur van de procedure.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
18 maart 2024.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In haar uitspraak van 24 januari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:221 is de rechtbank ingegaan op het procedeergedrag van de gemachtigde van eiseres.
2.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 5 juli 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2890, r.o. 13.
3.Zie rechtsoverweging 4.6 van deze uitspraak, ECLI:NL:GHARL:2021:6734.
4.Zo wordt in de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 juli 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6899, een op eenzelfde wijze getaxeerde huurwaarde wel geaccepteerd. Zie ook rechtsoverweging 4.2 van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 juni 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1849.
5.Voor een nadere motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar en sluit zij aan bij haar uitspraak van 20 november 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:6191, overwegingen 17 tot en met 23 .