Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2024 in de zaak tussen
[eiser] uit [woonplaats] , eiser
Inleiding
€ 589.000,-. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2021 en geldt voor het belastingjaar 2022. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. De WOZ-waarde is daarvoor als heffingsmaatstaf gehanteerd.
Overwegingen
- [adres 2] , verkocht op 4 september 2020 voor € 586.000,-;
- [adres 3] , verkocht op 1 december 2021 voor € 990.000,-;
- [adres 4] , verkocht op 14 juli 2020 voor € 741.000,-;
- [adres 5] , verkocht op 12 mei 2020 voor € 419.000,-.
[adres 3]en
[adres 4]onvoldoende vergelijkbaar zijn om als onderbouwing van de vastgestelde waarde te kunnen dienen omdat zij te veel afwijken qua prijs. Deze twee referentiewoningen wijken af van de 35%-regel en voldoen daarmee niet aan de Waarderingsinstructie. Eiser stelt dat omdat deze referenties ten onrechte gebruikt zijn als onderbouwing van de WOZ-waarde, de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de eindwaarde niet te hoog is vastgesteld.
[adres 3]is te verklaren door de staat van de voorzieningen en de betere ligging. De referentie aan
[adres 4]is gekozen vanwege de slechtere ligging. Dit alles zie je terug in de m2-prijs. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de gekozen referenties voldoende vergelijkbaar zijn en dat er voldoende rekening is gehouden met de onderlinge verschillen.
[adres 4], waar ook met 80% van de grondwaarde wordt gerekend vanwege de ligging achter een autosloperij en een caravanstalling. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat er voldoende rekening is gehouden met de ligging en stelt dat daarmee dit de m2-prijzen zijn die daar uit rollen. Uit de m2-prijzen blijkt volgens de heffingsambtenaar dat de eindwaarde niet te hoog is vastgesteld.