ECLI:NL:RBMNE:2024:2002

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/4496
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen omdat zij van mening is dat er niet tijdig is beslist op haar bezwaar tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. Eiseres had op 2 februari 2023 bezwaar gemaakt, maar de Belastingdienst heeft pas op 28 september 2023 een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft op verschillende momenten nadere gronden en producties ingediend, maar de Belastingdienst heeft niet tijdig op het bezwaar beslist. De rechtbank heeft op 21 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres aanwezig was met haar advocaat en de Belastingdienst vertegenwoordigd was door gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, en dat eiseres een juiste ingebrekestelling heeft ingediend. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst niet tijdig op het bezwaar heeft beslist en dat de ingebrekestelling van eiseres correct was. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep ontvankelijk en gegrond. De rechtbank draagt de Belastingdienst op om binnen zes weken na de uitspraak een besluit op bezwaar bekend te maken en legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000,-. Tevens wordt de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,- en het betaalde griffierecht van € 50,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4496

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 21 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. van der Steen),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder(gemachtigde: mr. D. van der Wal en [.] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 2 februari 2023 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Op 28 september 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 13 december 2023 en 8 maart 2024 heeft eiseres nadere gronden ingediend.
Op 23 februari 2023 en 20 maart 2024 heeft eiseres nadere producties ingediend.
Op 11 maart 2024 heeft verweerder aanvullende stukken ingediend en op 15 maart 2024 heeft verweerder per e-mail een vraag van de rechtbank beantwoord.
Eiseres heeft een reactie gegeven op het verweerschrift.
De rechter heeft het verzoek op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Eiseres was aanwezig met haar advocaat en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
2. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat eiseres heeft nagelaten de gronden van bezwaar aan te vullen en dat er daarom geen besluit op bezwaar kan en mag worden genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is om die reden volgens hem niet-ontvankelijk. Subsidiair neemt verweerder het standpunt in dat de (aangepaste) ingebrekestelling van eiseres niet juist dan wel te laat is ingediend (na instellen beroep) maar dat de rechtbank in goede justitie moet beslissen welke gevolgen dit heeft voor de ontvankelijkheid, de bestuurlijke dwangsom en de rechterlijke dwangsom. Wel heeft verweerder inmiddels, op 14 maart 2024, een bestuurlijk dwangsombesluit genomen.
3. Omdat verweerder bij het ontbreken van gronden het bezwaar na een verzuimherstel niet-ontvankelijk kan verklaren, volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat hij door toedoen van eiseres niet in staat is een besluit te nemen. Dit klemt te meer omdat eiseres pas haar gronden kan indienen na ontvangst van haar dossier, waar zij al in haar bezwaarschrift om heeft verzocht en wat pas op 18 september 2023 aan eiseres is toegestuurd. Vast staat dat verweerder niet tijdig op het (pro forma) bezwaar heeft beslist.
4. De vraag die vervolgens voorligt is of eiseres een juiste ingebrekestelling heeft ingediend. Zij heeft namelijk op 8 augustus 2023, ontvangen door verweerder op 11 augustus 2023, zelf een ingebrekestelling ingediend. De in gebreke stelling ziet echter op het te laat nemen van een beslissing op het bezwaar tegen de beslissing van 30 maart 2023 (UHT O OGS B), een
anderebeslissing dan die waartegen eiseres bezwaar heeft ingediend en nu in beroep komt. Verweerder heeft op die ingebrekestelling gereageerd bij brief van 19 oktober 2023, door te melden dat er tegen de beschikking van 30 maart 2023 geen bezwaar is ontvangen en dat de ingebrekestelling daarom onterecht is. In het verweerschrift in de onderhavige zaak stelt verweerder zich echter op een ander standpunt, namelijk dat als het beroep niet tijdig beslissen gegrond is (omdat eiseres haar dossier niet tijdig heeft ontvangen en daarom geen aanvullende gronden kon indienen) eiseres recht heeft op een bestuurlijke dwangsom. Ook stelt verweerder dat hij een dergelijke dwangsom is verschuldigd als er een geldige ingebrekestelling is ontvangen. Ter zitting is de daags voor de zitting toegezonden dwangsombeschikking van 14 maart 2024 besproken. Deze heeft eiseres ontvangen naar aanleiding van haar (aangepaste) ingebrekestelling van 8 augustus 2023, nu is gebleken dat zij door een medewerker van verweerder verkeerd is voorgelicht op de daarop te vermelden code van de beschikking waartegen zij bezwaar had ingediend. Nu er een dwangsombeschikking ligt, hoeft de rechtbank zich daar niet meer over uit te laten.
5. Nu het vast staat dat verweerder niet tijdig op het bezwaar van eiseres heeft beslist en dat verweerder de ingediende ingebrekestelling juist heeft bevonden, zal de rechtbank het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar ontvankelijk en gegrond verklaren.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
6. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [3] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [4]
7. Op 23 augustus 2023 [5] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de Afdeling nadere beslistermijnen vastgesteld die voortaan in beginsel bij beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit (op bezwaar) in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen aan verweerder zullen worden gegeven. De rechtbank neemt deze termijnen over en hanteert daarom vanaf 23 augustus 2023 de termijnen die door de Afdeling zijn vastgesteld. In zaken waarin verweerder een besluit op bezwaar moet nemen geldt een nadere beslistermijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een besluit op bezwaar bekend te maken. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op het beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak om een besluit op bezwaar bekend te maken.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent het volgende.
9. Omdat er inmiddels twaalf weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift heeft ingediend, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder een besluit op bezwaar bekend moet maken op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Proceskosten en griffierecht
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 [6] als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert in dit geval 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,5 gelet op al het werk dat de advocaat heeft moeten verrichten naar aanleiding van de wisselende standpunten van verweerder. Toegekend wordt € 875,-.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.