ECLI:NL:RBMNE:2024:2770

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
UTR 23/2639
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toestemming voor beveiligingswerkzaamheden op basis van betrouwbaarheidseisen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de onthouding van toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). De korpschef had de gevraagde toestemming met het primaire besluit van 7 november 2022 afgewezen, en dit besluit werd bevestigd met het bestreden besluit van 27 maart 2023. Eiser, die door de politierechter was veroordeeld wegens rijden onder invloed, stelde dat de korpschef de terugkijktermijn op nihil of enkele maanden had moeten stellen, gezien zijn persoonlijke omstandigheden en de aard van het strafbare feit.

De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de korpschef. De rechtbank overweegt dat de korpschef in redelijkheid van eiser kon verlangen dat hij zich gedurende twee jaar onthoudt van (strafbare) gedragingen die de betrouwbaarheid en integriteit van de beveiligingsbranche zouden kunnen schaden. De rechtbank concludeert dat de korpschef geen aanleiding had om de terugkijktermijn te verlagen, ondanks de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder zijn medische klachten en het feit dat hij een 'first offender' is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 29 april 2024. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2639

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

de korpschef van politie, de korpschef

(gemachtigde: mr. J. Oosterveen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de onthouding van toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr).
1.1.
De korpschef heeft de gevraagde toestemming met het primaire besluit van 7 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 maart 2023 is de korpschef bij zijn besluit gebleven.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de korpschef.

Beoordeling door de rechtbank

2. De werkgever van eiser, [bedrijf] te [vestigingsplaats] heeft een aanvraag ingediend bij de korpschef tot verkrijging van toestemming voor eiser als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr.
3. In het bestreden besluit heeft de korpschef de gevraagde toestemming met toepassing van artikel 7, tweede lid juncto vierde lid van de Wpbr in samenhang met paragraaf 3.3 aanhef en onder a, van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (de Beleidsregels) niet verleend. Dit omdat eiser op 22 september 2022 door de politierechter is veroordeeld wegens overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1990 (rijden onder invloed) tot een voorwaardelijke geldboete van
€ 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis en een rijontzegging van 180 dagen, waarvan 6o voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Eiser is op 29 mei 2022 in [plaats] is aangehouden door de politie wegens het rijden onder invloed van alcohol. Getuigen hebben gezien dat eiser met zijn auto midden op de weg stond daaruit stapte en bijna omviel. De auto van eiser had schade, waaronder drie lekke banden. Bij eiser is op het politiebureau een ademtest afgenomen met als uitslag 690 μg/l, ver boven de wettelijk grenswaarde van 88 μg/l bij een beginnend bestuurder. Volgens de korpschef moet een beveiliger aan hoge eisen voldoen en maakt deze gedraging, gezien de context
(onder meer dat eiser die avond na een ruzie met een vriend in de auto is gestapt en het is niet bij hem opgekomen om een taxi te bellen),dat eiser op dit moment niet aan de vereiste maatstaf van betrouwbaarheid en integriteit voldoet.
4. Wel heeft de korpschef aanleiding gezien om af te wijken van de terugkijktermijn van vier jaar. Eiser heeft verklaard veel spijt te hebben van de gedraging en nog steeds te willen werken als beveiliger. Van zijn geloof mag eiser geen alcohol drinken en hij ziet de gevolgen als een karma van zijn gedraging. Omdat eiser na de gedraging ook geen alcohol meer heeft gebruikt, heeft de korpschef eiser perspectief willen bieden en heeft hij de terugkijktermijn teruggebracht naar twee jaar vanaf de gedraging van 29 mei 2022 mits er geen nieuwe soortgelijke of andere feiten voordoen die betrouwbaarheid van eiser als beveiliger schaden. Na het verstrijken van de termijn kan eiser een nieuwe aanvraag indienen.
Terugkijktermijn op nihil of enkele maanden
5. Eiser is het er niet mee eens dat de terugkijktermijn is teruggebracht naar twee jaar. Hij stelt dat de korpschef op grond van de Beleidsregels de terugkijktermijn op nihil of op enkele maanden had moeten stellen. Volgens eiser bieden de Beleidsregels hiervoor ook ruimte gezien zijn persoonlijke omstandigheden en de en omstandigheden aard van het strafbare feit. Eiser voert in dat kader aan dat hij die nacht in de auto is gestapt na een ruzie met een vriend waar hij eigenlijk zou overnachten. Eiser heeft toen niet goed nagedacht over de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Daarbij betrof het eisers eerste en laatste overtreding. Eiser heeft een moeilijke periode achter de rug, omdat hij vaak ziek is geweest vanwege een trombosebeen en een longembolie, waarbij hij niet kreeg doorbetaald voor zijn werk. Eiser is nu begonnen als taxichauffeur en volgt een opleiding als beveiliger. Daarbij is er tijd verstreken waarin eiser zich niet meer schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten of verdenkingen. Volgens eiser heeft de politierechter zowel bij de oplegging van de straf als bij de ontzegging van zijn rijbevoegdheid wel rekening gehouden met zijn persoonlijke belangen. Gezien deze feiten en omstandigheden in onderling samenhang bezien, meent eiser dat toepassing van de terugkijktermijn in zijn geval onevenredig nadelig is. Eiser verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 maart 2022. [1] Hoewel die uitspraak ziet op intrekking en niet op een weigering van een toestemming, meent eiser dat de uitspraak ook in zijn geval van toepassing is. Volgens eiser had de korpschef daarom op grond van de Beleidsregels moeten afwijken van de terugkijktermijn en de toestemming aan eiser moeten verlenen.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling heeft in de uitspraak van 27 december 2023 [2] in het kader van het beroep op het evenredigheidsbeginsel overwogen dat de minister bij de beoordeling of de betrokkene bekwaam of betrouwbaar is gebruik maakt van de Beleidsregels en daarbij artikel 4:84 van de Awb moet toepassen. Daarbij mag hij alleen omstandigheden betrekken die relevant zijn voor het oordeel of de betrokkene al dan niet bekwaam of betrouwbaar is. De reikwijdte van artikel 4:84 van de Awb wordt dus begrensd door de ruimte die artikel 7, vierde lid, van de Wpbr laat. Uit de uitspraak van 27 december 2023 blijkt verder dat de minister ook bij de toepassing van de hardheidsclausule van de Beleidsregels op grond waarvan hij de terugkijktermijn kan bekorten, binnen het kader moet blijven dat alleen iemand die voldoet aan de eisen van bekwaamheid en betrouwbaarheid, te werk gesteld kan worden. [3] Dat betekent dat de minister bij een beroep op deze hardheidsclausule alleen omstandigheden mag betrekken die relevant zijn voor het oordeel of de betrokkene al dan niet bekwaam of betrouwbaar is. Voor een verdere belangenafweging is volgens de Afdeling in genoemde uitspraak geen plaats.
7. De korpschef heeft in de aard van het gepleegde strafbare feit en de omstandigheden waaronder eiser het feit heeft gepleegd geen aanleiding hoeven zien om de terugkeertermijn vast te stellen op minder dan twee jaar. Deze genoemde omstandigheden zijn ook geen omstandigheden die wat zeggen over eisers betrouwbaarheid. Hetzelfde geldt voor de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder zijn medische klachten. Dat eiser een ‘first offender’ is en hij zich na 29 mei 2022 lange tijd niet meer schuldig zou hebben gemaakt aan nieuwe strafbare feiten of verdenkingen, is wel een omstandigheid die wat zegt of eisers betrouwbaarheid, zij het dat op zitting is gebleken dat hij zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Wegenverkeerswet. De korpschef mocht in redelijkheid van eiser verlangen dat hij zich gedurende twee jaar onthoudt van (strafbare) gedragingen die de betrouwbaarheid en de integriteit van de beveiligingsbranche zouden kunnen schenden. Nu dit niet is gelukt, vormt dit een bevestiging van de juistheid van de gehanteerde termijn van twee jaar. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Vergelijk daarvoor de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2750.