ECLI:NL:RBMNE:2024:3016

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
UTR 24/1663, UTR 24/1682 en UTR 24/1683
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaren tegen compensatie kinderopvangtoeslag

Op 10 mei 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser beroep had ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser stelde dat verweerder niet tijdig had beslist op zijn bezwaren van 28 oktober 2022 tegen drie beschikkingen met betrekking tot compensatie kinderopvangtoeslag. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn was overschreden en dat het beroep gegrond was. Verweerder werd opgedragen om alsnog binnen zes weken na de uitspraak een besluit te nemen op de bezwaren van eiser. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelde ook dat het griffierecht in de zaak UTR 24/1663 aan eiser moest worden vergoed, terwijl het teveel betaalde griffierecht in de andere zaken aan eiser terugbetaald moest worden. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van griffier E.J.H.C. Hui.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1663, UTR 24/1682 en UTR 24/1683

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. L. Nix),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder(gemachtigde: [gemachtigde]).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaren van 28 oktober 2022 tegen de drie beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag (met kenmerken [kenmerk], [kenmerk] en [kenmerk]).
Op 25 maart 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brief van 5 maart 2024, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op zijn bezwaren.
4. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [5]
6. Op 23 augustus 2023 [6] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de Afdeling nadere beslistermijnen vastgesteld die voortaan in beginsel bij beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit (op bezwaar) in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen aan verweerder zullen worden gegeven. De rechtbank neemt deze termijnen over en hanteert daarom vanaf 23 augustus 2023 de termijnen die door de Afdeling zijn vastgesteld. In zaken waarin verweerder een besluit op bezwaar moet nemen geldt een nadere beslistermijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een besluit op bezwaar bekend te maken. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op het beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak om een besluit op bezwaar bekend te maken.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent het volgende.
8. Omdat er inmiddels meer dan zes weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift heeft ingediend, en hij gelet op de datum van deze uitspraak anders niet de door de Afdeling gehanteerde minimum termijn van zes weken de tijd heeft, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder besluiten op bezwaren bekend moet maken op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om meerdere dwangsommen op te leggen, zoals eiser heeft verzocht, omdat het hier gaat om samenhangende zaken. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Proceskosten en griffierecht
10. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht vergoeden. In deze zaken heeft de griffier ten onrechte drie keer griffierecht geheven. Er lag namelijk maar één beroepschrift en het was in dit geval niet nodig om daar drie afzonderlijke beroepen van te maken. De griffier zal daarom het teveel betaalde griffierecht in de zaken UTR 24/1682 en UTR 24/1683 aan eiser terugbetalen. Het griffierecht in de UTR 24/1663 moet verweerder wel vergoeden.
11. Dat eiser maar één beroepschrift heeft ingediend, heeft ook gevolgen voor de proceskosten waarop hij aanspraak kan maken. Deze wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 [7] als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 218,75.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met besluiten gelijk te stellen, niet tijdig nemen van besluiten;
- draagt verweerder op uiterlijk zes weken na de dag van verzending van de uitspraak (een) besluit(en) op de bezwaren bekend te maken.
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 218,75;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- in de zaak UTR 24/1663 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.