ECLI:NL:RBMNE:2024:400

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
10822900 MC EXPL 23-7181
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van consumentenbeschermende bepalingen in een verstekzaak over een annulering van een overeenkomst voor de levering van een maatwerkkeuken

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een verstekzaak tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De zaak betreft een geschil over een overeenkomst voor de levering van een maatwerkkeuken die door de gedaagden is geannuleerd. De verkoper, [eiseres], vordert schadevergoeding, maar de kantonrechter oordeelt dat de vordering deels moet worden afgewezen omdat de verkoper een hoger bedrag vordert dan contractueel rechtmatig is. De gedaagden hebben de keuken niet afgenomen en hebben geen tijdig verweer gevoerd, waardoor verstek is verleend. De kantonrechter heeft ambtshalve de consumentenbeschermende bepalingen in de overeenkomst getoetst en vastgesteld dat de informatieplichten zijn nageleefd. De kantonrechter oordeelt dat de bedingen over opslag en annulering niet onredelijk bezwarend zijn, maar dat de gevorderde annuleringskosten van 100% van de koopsom niet toewijsbaar zijn. Uiteindelijk wordt 70% van de koopsom toegewezen, evenals een beperkte vergoeding voor opslagkosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen omdat het beding onredelijk bezwarend is. De kantonrechter wijst de gedaagden in de proceskosten en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 10822900 MC EXPL 23-7181
Verstekvonnis d.d. 24 januari 2024
inzake
[eiseres] B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde mr. H.J. Smit, gerechtsdeurwaarder,
eisende partij,
tegen
[gedaagde 1]
en
[gedaagde 2]
die beiden wonen aan de [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
gezamenlijk de gedaagde partij,
hierna te noemen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft een dagvaarding uitgebracht. Zij heeft gevorderd dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om een bedrag aan haar te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte kosten, zoals in de dagvaarding is omschreven.
1.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben daar niet (op tijd) op gereageerd en niet gevraagd om op een later moment te mogen reageren. Daarom heeft de kantonrechter verstek verleend tegen hen.
1.3.
Daarop volgt nu dit vonnis.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een overeenkomst gesloten, op grond waarvan [eiseres] een op maat gemaakte keuken zou leveren aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Maar toen het zo ver was hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] laten weten de keuken nog niet af te kunnen nemen. Zij wilden een jaar uitstel. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn slachtoffer van de toeslagenaffaire. Zij hadden de keuken gekocht van het bedrag dat aan hen was toegezegd ter compensatie van die affaire. Maar na de aankoop werd de uitkering van de compensatie uitgesteld en ook werd de schuldenstop voor slachtoffers van de toeslagenaffaire beëindigd. Daardoor konden zij de keuken op dat moment nog niet betalen.
2.2.
[eiseres] heeft in een eerdere procedure al betaling gevorderd van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . In een vonnis van 14 juni 2023 heeft de kantonrechter die vordering afgewezen omdat die nog niet opeisbaar was. Partijen hadden namelijk met elkaar afgesproken dat de keuken moest worden betaald aan de chauffeur, als die de keuken kwam afleveren. Omdat de keuken nog niet was afgeleverd, had [eiseres] nog geen rechtsgeldige aanspraak op betaling, ook al was het aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te wijten dat de keuken nog niet was afgeleverd. De kantonrechter wees er daarbij op dat [eiseres] voor de betaling afhankelijk was van de medewerking van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , tenzij de overeenkomst zou worden geannuleerd (de juridische term is ontbonden). En die annulering was niet gebleken. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hadden in die procedure wel aangevoerd dat zij de overeenkomst hadden geannuleerd, maar enige toelichting daarbij ontbrak en uit het dossier bleek alleen dat zij uitstel hadden gevraagd, niet dat zij er definitief van af wilden. Het moest er daarom voor worden gehouden dat de overeenkomst nog bestond en dat [eiseres] pas bij daadwerkelijke aflevering aanspraak kon maken op betaling van de koopsom. Als de overeenkomst alsnog zou worden ontbonden, zou een aanspraak op schadevergoeding ontstaan.
2.3.
Na dit vonnis heeft [eiseres] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nog een keer aangeboden de keuken te komen afleveren. Dat hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geweigerd, omdat volgens hen uit het vonnis van de kantonrechter bleek dat zij de overeenkomst rechtsgeldig hadden geannuleerd, waardoor zij de keuken dus niet meer hoefden af te nemen. In reactie daarop heeft [eiseres] hen laten weten de overeenkomst dan definitief als geannuleerd te beschouwen, dan wel die alsnog te ontbinden, en dat ze daarbij vergoeding wilde van de opslagkosten en andere schade.
2.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben niets aan [eiseres] betaald. Daarom vordert [eiseres] nu in deze nieuwe procedure dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om annulerings- en opslagkosten te vergoeden, zoals in de toepasselijke algemene voorwaarden is bedongen, vermeerderd met een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten en met wettelijke rente. De annuleringskosten worden door [eiseres] begroot op 100% van de oorspronkelijk overeengekomen koopsom, te weten € 15.864,00; de opslagkosten bedragen volgens [eiseres] 1% per maand, waardoor met de opslag tot en met 21 november 2023 al een bedrag was gemoeid van € 359,63.

3.De beoordeling

3.1.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben zich op het standpunt gesteld dat zij die overeenkomst hebben geannuleerd en de kantonrechter begrijpt dat zij menen dat zij om die reden niets aan [eiseres] verschuldigd zijn. Dat is niet zo – en dat volgt ook niet uit het vonnis in de eerdere procedure.
3.2.
In beginsel moet iedere overeenkomst worden nagekomen. En als dat om welke reden dan ook niet gebeurt, is ontbinding mogelijk, maar dan kan wel een schadevergoeding verschuldigd zijn. In dit geval heeft [eiseres] zich aan haar verplichtingen uit de overeenkomst gehouden: zij heeft de overeengekomen maatwerkkeuken gemaakt en zij heeft herhaaldelijk aangeboden om die af te leveren. Als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun verplichtingen uit de overeenkomst (afname en betaling) niet na kunnen komen, mag [eiseres] de overeenkomst als geannuleerd beschouwen, zoals zij ook heeft gedaan. Dat leidt dan in beginsel tot schadeplichtigheid van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , zie ook de artikelen 6:265 en 7:33 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarnaar ook al in het vonnis in de eerdere procedure werd verwezen.
3.3.
De kantonrechter overweegt dat het [gedaagde 1] en [gedaagde 2] menselijkerwijs niet valt te verwijten dat zij in de veronderstelling verkeerden dat de toegezegde compensatie voor slachtoffers van de toeslagenaffaire snel zou worden uitgekeerd. Het is in de gegeven omstandigheden goed te begrijpen dat zij een nieuwe keuken hebben gekocht vóór zij enige uitkering hadden ontvangen – om vervolgens te moeten horen dat de uitkering werd uitgesteld, waarna zij klem kwamen te zitten. Maar [eiseres] staat daar buiten. [eiseres] moet erop kunnen vertrouwen dat degene met wie zij een overeenkomst sluit zijn verplichtingen uit die overeenkomst ook nakomt en dat zij niet met de negatieve gevolgen van een niet-nagekomen/geannuleerde overeenkomst blijft zitten. In de relatie tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan de ene kant en [eiseres] aan de andere kant komen deze negatieve gevolgen daarom in beginsel voor rekening en risico van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , omdat zij degenen zijn die hun verplichtingen uit de overeenkomst niet zijn nagekomen.
3.4.
Dat doet er overigens niet aan af dat hier sprake is van een overeenkomst tussen een professionele partij, handelend in de uitoefening van haar beroep of bedrijf, [eiseres] , en twee consumenten, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Op zo’n overeenkomst zijn consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. Sommige consumentenbeschermende bepalingen worden zo belangrijk gevonden dat de kantonrechter ambtshalve (dat wil zeggen uit zichzelf, ook als consumenten daar niet om vragen) moet beoordelen of die zijn nageleefd. Als die bepalingen niet zijn nageleefd, of als de kantonrechter over onvoldoende informatie beschikt om dat te kunnen beoordelen, moet de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden. Of, en zo ja in hoeverre, dat ook in deze zaak het geval is, zal nu worden beoordeeld.
Ambtshalve toetsing van naleving informatieplichten
3.5.
Op de overeenkomst zijn de informatieplichten van artikel 6:230l van het Burgerlijk
Wetboek van toepassing. De kantonrechter constateert dat aan de essentiële informatieplichten is voldaan.
Ambtshalve toets van algemene voorwaarden – in het algemeen
3.6.
De kantonrechter moet ook ambtshalve beoordelen of in de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden geen bedingen zijn opgenomen die onredelijk bezwarend zijn voor consumenten, als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW.
3.7.
De kantonrechter moet in dit verband beoordelen of bedingen, waaraan consumenten gebonden zijn zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld, in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consumenten aanzienlijk verstoren. In dat geval moet de kantonrechter daar consequenties aan verbinden, opdat consumenten erop kunnen vertrouwen dat de ‘kleine lettertjes’ niet onredelijk bezwarend voor hen uitpakken – en dat zij worden beschermd als zij hun handtekening hebben gezet onder een overeenkomst waarin onredelijk bezwarende bedingen blijken te zijn opgenomen.
3.8.
De kantonrechter voegt daar nog aan toe dat bedingen blijkens artikel 6:238 lid 2 BW steeds duidelijk en begrijpelijk moeten zijn opgesteld. Bij twijfel over de betekenis prevaleert de voor consumenten gunstigste uitleg. Overigens gaat het bij de ambtshalve beoordeling door de kantonrechter alleen om bedingen die relevant zijn voor de beoordeling van de vordering. In dit geval gaat het dus met name om de bedingen over opslag en annulering en om de bedingen over de verschuldigdheid van rente en een incassokostenvergoeding. Deze ambtshalve beoordeling leidt tot het volgende.
Ambtshalve toets van algemene voorwaarden – toegepast op de vordering in deze procedure
3.9.
[eiseres] heeft, voor zover nu relevant, in artikel 7 lid 1 van haar algemene voorwaarden bedongen dat zij, als goederen na aanbieding niet worden aanvaard, gerechtigd is om opslagkosten en aantoonbare andere schade in rekening te brengen. De opslagkosten worden blijkens artikel 7 lid 5 begroot op 1% van de koopsom per maand, tenzij wordt bewezen dat de daadwerkelijke kosten hoger of lager zijn. Als goederen ook na herhaalde aanbieding niet worden aanvaard, is [eiseres] op basis van artikel 7 lid 2 onder c gerechtigd om de overeenkomst als geannuleerd te beschouwen. In dat geval heeft zij, zo is in dat artikellid te lezen, recht op een annuleringskostenvergoeding, vermeerderd met een opslagvergoeding voor opslag gedurende 30 dagen. Uit artikel 10 lid 1 blijkt dat in geval van annulering na bericht over de levering een annuleringskostenvergoeding van 70% van de koopsom verschuldigd is, in lid 2 is vermeld dat dit een vaststaand percentage is, dat alleen kan worden aangepast als wordt bewezen dat de daadwerkelijke kosten hoger of lager zijn. Overigens heeft [eiseres] in artikel 7 lid 3 onder b bedongen dat zij gerechtigd is om opgeslagen, niet afgenomen goederen te verkopen aan een derde en de verkoopopbrengst, na aftrek van de kosten, aan de niet-afnemer over te dragen.
3.10.
[eiseres] maakt nu, onder verwijzing naar de betreffende bedingen in haar algemene voorwaarden, aanspraak op een annuleringskostenvergoeding van 100% van de koopsom en op vergoeding van de opslagkosten gedurende de totale opslagperiode. Volgens haar is geen sprake van onredelijk bezwarende bedingen. Zij heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] naar eigen zeggen immers herhaaldelijk aangeboden om de keuken af te leveren en zij heeft hen daarbij gewezen op de gevolgen van niet-afname. Zij wijst er daarbij op dat zij niets kan met een keuken die speciaal voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op maat is gemaakt, die daardoor niet zo maar bij een derde kan worden geplaatst, en voegt daaraan toe dat opslag erg belastend is voor haar.
3.11.
De kantonrechter overweegt dat de bedingen over opslag en annulering op zichzelf inderdaad niet onredelijk bezwarend zijn voor consumenten. Van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de contractuele rechten en verplichtingen ten nadele van consumenten is geen sprake. [eiseres] moet immers kosten maken om keukens te fabriceren en op te slaan tot aan aflevering. Bij het uitblijven van aflevering en betaling van de overeengekomen koopsom is een annulerings- en opslagvergoeding dan ook niet onredelijk, zeker niet nu is voorzien in een staffel, met oplopende vergoedingen, afhankelijk van de omvang van de tekortkoming en de daardoor geleden schade.
3.12.
Dat betekent echter niet, dat de gevorderde vergoeding volledig toewijsbaar is. Op grond van deze bedingen heeft [eiseres] namelijk geen recht op de gevorderde 100% van de overeengekomen koopsom, maar slechts op 70% daarvan. De enkele stelling dat [eiseres] niets kan met een keuken die speciaal voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is gemaakt, omdat die daardoor niet zo maar bij een derde kan worden geplaatst, is daarvoor onvoldoende. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, acht de kantonrechter die stelling niet geloofwaardig, al was het maar omdat [eiseres] zelf, zonder voorbehoud voor maatwerkgoederen, heeft bedongen dat zij opgeslagen, niet-afgenomen goederen aan derden kan verkopen. Indien dat in dit geval niet mogelijk zou zijn geweest, had het op haar weg gelegen om dat aan te tonen. Zo had zij bijvoorbeeld kunnen laten zien dat door haar ondernomen pogingen om de voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gefabriceerde keuken aan een derde te verkopen, niet tot resultaat hebben geleid. Dat heeft zij echter niet gedaan.
3.13.
Aldus zal nu in lijn met het toepasselijke beding 70% van de overeengekomen koopsom worden toegewezen, te weten € 11.104,80. De kantonrechter wijst erop dat verkoop van de keuken aan een derde nog immer tot de mogelijkheden behoort en dat een eventuele verkoopopbrengst (berekend op de in artikel 7 lid 3 onder b van de algemene voorwaarden vermelde wijze) op het toe te wijzen bedrag in mindering moet worden gebracht.
3.14.
Ook de gevorderde opslagkosten zijn niet volledig toewijsbaar. [eiseres] heeft in geval van annulering immers slechts een vergoeding voor 30 dagen opslag bedongen. Niet valt in te zien waarom zij in dit geval recht zou hebben op een vergoeding voor meer dagen. Ook valt niet in te zien waarom zij recht zou hebben op een hogere vergoeding van de bedongen 1% van de koopsom per maand. Zij heeft gesteld dat opslag belastend voor haar is, maar dat is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende voor een hogere vergoeding, aangezien die omstandigheid geacht moet worden te zijn verdisconteerd in de bedongen vergoeding. Aldus zal één maand, dat wil zeggen € 158,64, aan opslagkosten worden toegewezen.
3.15.
[eiseres] maakt ook aanspraak op vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. Die vergoeding is niet toewijsbaar. Daarvoor is relevant dat de omvang van de in rekening te brengen vergoeding in artikel 6:96 lid 5 en lid 6 BW en het daarop gebaseerde Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: Besluit) wordt beperkt. Ook heeft de wetgever benadrukt – en dat is in een uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) nog eens verduidelijkt – dat die vergoeding niet meteen bij het ontstaan van een betalingsachterstand is verschuldigd, maar dat éérst een aanmaningsbrief, de zogenoemde veertiendagenbrief, moet worden verstuurd, waarin een termijn van veertien dagen (gerekend vanaf de dag na ontvangst van de aanmaning door de consument) moet worden vermeld, waarbinnen het verschuldigde bedrag nog zonder extra kosten kan worden betaald.
3.16.
In artikel 9 lid 5 van de algemene voorwaarden is bedongen dat de incassokosten al zijn verschuldigd na acht dagen, dus na een fors kortere termijn dan de in de wettekst genoemde termijn van veertien dagen. De kantonrechter is van oordeel dat het beding daardoor ten nadele van consumenten aanzienlijk afwijkt van de wettelijke regeling over de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Dat maakt het beding onredelijk bezwarend voor consumenten. Als gevolg daarvan moet het beding worden vernietigd en moet de gevorderde vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen (ook als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de praktijk wel een deugdelijke veertiendagenbrief hebben ontvangen).
3.17.
Tot slot maakt [eiseres] aanspraak op vergoeding van rente. Zij heeft in artikel 9 lid 7 van haar algemene voorwaarden wettelijke rente bedongen. Die is per definitie niet onredelijk bezwarend. Het beding wordt daarom in stand gelaten. Dit betekent echter niet dat de rente toewijsbaar is op de gevorderde wijze. De vordering tot vergoeding van de vervallen rente moet namelijk worden afgewezen, omdat de eisende partij in de dagvaarding van een onjuist bedrag aan hoofdsom is uitgegaan (aangezien een deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen). De eisende partij heeft hiermee over een te hoog bedrag aan hoofdsom vervallen rente berekend. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 13 september 2023, de datum van verzuim.
Conclusie
3.18.
Uit het voorgaande volgt dat aan hoofdsom € 11.104,80 + € 158,64 = € 11.263,44 zal worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, op de in het dictum van dit vonnis vermelde manier.
3.19.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden grotendeels in het ongelijk gesteld. Hoewel een deel van de vordering wordt afgewezen is [eiseres] wel terecht tot dagvaarding overgegaan. Gebleken is immers dat zij een (zij het kleinere dan gesteld) vordering op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft, die zonder gerechtelijke procedure niet werd betaald. Om die reden zullen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten worden veroordeeld. Maar omdat een gedeelte van de vordering wordt afgewezen, dient het griffierecht, voor zover dit een bedrag van € 514,00 te boven gaat, als nodeloos veroorzaakt voor rekening van de eisende partij te blijven. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 107,91
- griffierecht € 514,00
- salaris gemachtigde
€ 396,00(1 punt(en) x tarief € 396,00)
Totaal € 1.017,91.
3.20.
De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar op de in het dictum van dit vonnis vermelde manier.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk en wel in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om tegen bewijs van kwijting € 11.263,44 aan [eiseres] te betalen, zij het dat een eventuele verkoopopbrengst (zie overweging 3.12 van dit vonnis) daarop in mindering strekt, vermeerderd met de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag vanaf 13 september 2023 tot de voldoening;
4.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk en wel in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.017,91, waarin begrepen € 396,00 aan salaris gemachtigde;
4.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk en wel in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op een half punt van het toepasselijke liquidatietarief, met een maximum van € 132,00 aan salaris gemachtigde en, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de explootkosten van betekening van het vonnis;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.
Grosse afgegeven aan de gemachtigde van de eisende partij d.d.
24 januari 2024