RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
zaaknummers: UTR 23/1264 en UTR 23/1265
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juni 2024 in de zaken tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht
(gemachtigde: mr. T.B.H. Nguyen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder] B.V. gevestigd in [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. M.Y.C.L. de Wit).
Partijen worden in deze uitspraak eiser, het college en vergunninghouder genoemd.
Inleiding
1. Deze zaken gaan over twee woongebouwen met parkeergarages in het projectgebied
Kruisvaartkwartier in Utrecht. Dit projectgebied ligt tussen de [wijk] en de Kruisvaart in en het is de bedoeling dat in dit gebied in totaal zes woonblokken worden gerealiseerd. Eiser woont in de aangrenzende [wijk] en heeft deelgenomen aan de klankbordgroep die het college heeft geadviseerd over de plannen voor het Kruisvaartkwartier .
2. Het college heeft op 1 september 2022 aan vergunninghouder omgevingsvergunningen
verleend voor het bouwen van twee woongebouwen met parkeergarages op een locatie tussen de Dichtersbaan en de Kruisvaart in Utrecht. Het ene woongebouw wordt aangeduid als Kruisvaartkade blok S1 en het andere als Kruisvaartkade blok S2.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen beide omgevingsvergunningen.
4. Bij twee afzonderlijke besluiten van 23 januari 2023 (de bestreden besluiten) heeft het
college de omgevingsvergunningen gehandhaafd onder aanvulling van de motivering over de afwijkingen van het bestemmingsplan.
5. Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de verleende
omgevingsvergunning voor Kruisvaartkade blok S1 is geregistreerd onder UTR 23/1265. Het beroep tegen de verleende omgevingsvergunning voor Kruisvaartkade blok S2 is geregistreerd onder UTR 23/1264.
6. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de in bezwaar in
stand gebleven omgevingsvergunningen.
7. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder
heeft schriftelijk gereageerd en eiser heeft nog aanvullende reacties ingezonden.
8. De rechtbank heeft de beroepen op 15 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben
deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college samen met [A] en [B] , en de gemachtigde van vergunninghouder samen met [C] , [D] en
[E] .
Beoordeling procedurele aspecten door de rechtbank
9. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken
en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvragen om omgevingsvergunningen zijn ingediend, is in deze zaken de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Crisis- en herstelwet (Chw)
10. Tijdens het vooronderzoek heeft de rechtbank partijen in eerste instantie bericht dat de
Chw niet van toepassing is. Naar aanleiding van brieven van de vergunninghouder heeft de rechtbank partijen op 6 februari 2024 laten weten toch aanleiding te zien de beroepen versneld te behandelen, omdat de Chw van toepassing is. Het college heeft laten weten van mening te zijn dat de Chw in deze zaken niet speelt en eiser sluit zich daarbij aan. Vergunninghouder handhaaft zijn standpunt dat de bestreden besluiten onder de Chw vallen.
11. Voor de vraag of de Chw al dan niet van toepassing is, is in de eerste plaats artikel 1.1,
eerste lid, van de Chw van belang. Op grond van artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw is afdeling 2 van die wet van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.
12. In categorie 3.1 van bijlage I van de Chw wordt als project als bedoeld in artikel 1.1,
eerste lid, van de wet genoemd: ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.
13. Het bestemmingsplan Kruisvaartkwartier is door de gemeenteraad vastgesteld op
26 april 2018 en is een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro. De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de nieuwe ontwikkelingen, de bouw van 450-600 woningen met bijzondere functies in het Kruisvaartkwartier , planologisch-juridisch mogelijk te maken, binnen de ruimtelijke kaders zoals die gegeven zijn in het Stedenbouwkundig Programma van Eisen Kruisvaartkade . De locatie waar de twee woongebouwen met parkeergarages worden opgericht, heeft de bestemming ‘Wonen’. Het bestemmingsplan staat de bouw dus toe. Daarmee is sprake van een ontwikkeling krachtens afdeling 3.1 van de Wro ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden (het project).
14. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de bestreden besluiten (de verleende
omgevingsvergunningen) vereist zijn voor de ontwikkeling of verwezenlijking van dat project. Volgens de Memorie van toelichting bij de Chw gaat het er om dat de onder de voorgestelde Chw vallende projecten daadwerkelijk worden gerealiseerd. Ieder besluit dat voor deze realisatie nodig is, geldt als genomen in het kader van het project.De verleende omgevingsvergunningen maken de bouw van twee woongebouwen met in totaal bijna 200 appartementen/woningen mogelijk en zijn dus nodig voor de ontwikkeling of verwezenlijking van het project. Dat betekent dat (ook) de omgevingsvergunningen besluiten zijn als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw.
15. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat de Chw van toepassing is op de bestreden
besluiten.
Wat betekent dat voor deze zaken?
16. Artikel 1.6a van de Chw bepaalt dat na afloop van de termijn voor het instellen van
beroep geen nieuwe beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. Volgens vaste rechtspraak kan artikel 1.6a van de Chw niet worden tegengeworpen, wanneer het besluit en de kennisgeving van het besluit niet in overeenstemming zijn met artikel 11 van het Besluit uitvoering Chw.
17. De rechtbank oordeelt dat het na afloop van de termijn voor het instellen van beroep
vermelden van nieuwe beroepsgronden in dit geval niet kan worden tegengeworpen aan eiser, aangezien de toepasselijkheid van de Chw niet in de bestreden besluiten en de kennisgeving daarvan is vermeld. Dit zou anders zijn als aannemelijk is dat eiser wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden konden worden aangevoerd. Daarvan is hier echter geen sprake. De stukken en argumentatie die eiser nog heeft toegezonden ná de brief van de rechtbank van 6 februari 2024 dienen ter onderbouwing van zijn eerder ingediende beroepsgronden en zullen meegenomen worden in de beoordeling.
18. De rechtbank heeft niet tijdig onderkend dat de Chw van toepassing is, zodat de
uitspraaktermijn van artikel 1.6, vierde lid, van de Chw is overschreden. De eventuele gevolgen daarvan zijn echter niet aan de rechtbank ter beoordeling.