ECLI:NL:RBMNE:2024:4163

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
UTR 23/5801
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na onvoldoende zorgvuldig onderzoek door het Uwv

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van het Uwv om zijn Ziektewet-uitkering te beëindigen per 4 november 2022. Eiser, die zich op 15 februari 2021 ziekmeldde, ontving ZW-uitkeringen na beëindiging van zijn dienstverbanden. Het Uwv concludeerde dat eiser met zijn beperkingen nog 70,34% van zijn loon kon verdienen, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Eiser betwistte de medische inschatting en stelde dat zijn klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelt dat het onderzoek van het Uwv niet zorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser niet fysiek heeft onderzocht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het Uwv op om opnieuw te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

(RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5801

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: mr. J.R. Staarthof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van het Uwv om de uitkeringen die hij op grond van de Ziektewet (ZW) kreeg te beëindigen per 4 november 2022.
2. Eiser werkte voor het laatst als baliemedewerker voor gemiddeld 39,77 uur per week en als schoonmaker voor gemiddeld 21,07 bij twee verschillende werkgevers. Op 15 februari 2021 heeft eiser zich ziekgemeld voor dit werk. Zijn dienstverbanden zijn op 1 maart 2021 en 1 mei 2021 geëindigd, waarna aan eiser ZW-uitkeringen met ingang van 1 maart 2021 en met ingang van 3 mei 2021 zijn toegekend door het Uwv.
3. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een arts van het Uwv onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van eiser voor het verrichten van arbeid. De beperkingen van eiser die door de arts zijn aangenomen zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 6 juli 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat eiser met de aangenomen beperkingen niet in staat is om zijn voormalig werk als baliemedewerker en schoonmaker te verrichten. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige drie functies geselecteerd die eiser zou moeten verrichten met zijn beperkingen. Op basis van de functie met het middelste loon is berekend dat eiser nog 70,34% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Omdat dit meer is dan 65% heeft het Uwv met het besluit van 3 oktober 2022 (het primaire besluit) bepaald dat eiser vanaf 4 november 2022 geen ZW-uitkering meer krijgt.
4. Eiser heeft tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering bezwaar gemaakt. In bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de primaire arts over de belastbaarheid van eiser. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een van de geduide functies laten vervallen omdat eiser niet aan de gevraagde opleidingseisen voldoet, en daarvoor in de plaats een andere volgens hem passende functie geduid. Vervolgens concludeert de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op basis van de geselecteerde functies dat eiser 65,94% van het loon kan verdienen van voor hij ziek werd. Met de beslissing op bezwaar van 27 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv daarom de beëindiging van de ZW-uitkeringen in stand gelaten.
5. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft daarop gereageerd met een verweerschrift.
6. De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of het bestreden besluit in stand kan blijven aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8. Eiser is van mening dat zijn medische situatie niet goed is ingeschat. Eiser stelt dat hij niet kan werken vanwege zijn psychische en lichamelijk klachten en vindt dat vanwege zijn slaap- en concentratieproblematiek en hevige lichamelijke klachten op zijn minst een urenbeperking noodzakelijk is. Eiser vindt ook dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn klachten onvoldoende heeft betrokken bij zijn oordeel. Hij wijst daarbij specifiek op informatie van de fysiotherapeut waarin zijn (pijn)klachten aan nek, schouders, armen en handen worden omschreven, op de depressieve stoornis die is vastgesteld, en de (klachten ten gevolge van) slijtage aan de rug. Daarnaast is er ten onrechte geen lichamelijk onderzoek verricht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De functies die het Uwv voor hem geselecteerd heeft, meent hij niet te kunnen uitvoeren; die gaan zijn belastbaarheid te boven.
9. De rechtbank oordeelt dat het onderzoek van het Uwv in deze zaak onvoldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en wat dit betekent voor het bestreden besluit.
9.1.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft uitgangspunten voor de rechter ontwikkeld in zaken waarin de overheid zich beroept op een advies van een eigen medisch deskundige. [1] Deze uitgangspunten houden kort samengevat in dat een beoordeling in drie stappen moet plaatsvinden. Eerst moet de zorgvuldigheid van de besluitvorming worden beoordeeld. De eisen die aan de besluitvorming van het Uwv worden gesteld, vloeien voort uit de Algemene wet bestuursrecht en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De rapporten van de verzekeringsartsen moeten blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en moeten deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn. Als een rapport van een verzekeringsarts niet voldoet aan de kwaliteitseisen die in artikel 4 van het Sb zijn neergelegd, kan het bestreden besluit alleen al om die reden geen stand houden.
9.2.
Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaats moet vinden, waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit die feiten voortvloeien. [2] De zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar brengt verder met zich dat in situaties, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [3]
9.3.
Eiser is in het kader van zijn aanvraag in de primaire fase gezien op een spreekuur, en is toen ook onderzocht, maar dat was niet door een geregistreerde verzekeringsarts. Eiser heeft in bezwaar de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd betwist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser vervolgens wel gezien op de hoorzitting, maar niet in de beslotenheid van een spreekuur en hem ook niet onderzocht.
9.4.
Volgens het Uwv moet de afwezigheid van de toegevoegde waarde van een spreekuurcontact worden gelezen in de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het rapport van de primaire arts getuigt van een voldoende uitgebreid en zorgvuldig uitgevoerd onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft daarbij dat de primaire arts eiser uitvoerig op zijn klachten en belemmeringen had bevraagd, een op de klachten gericht lichamelijk onderzoek had verricht, de psychische status had beoordeeld en er vrij recente informatie van de behandelaars aanwezig was. De mogelijkheden die op basis van dit onderzoek geduid zijn, volgen daaruit logisch en medisch gezien, voldoende inzichtelijk voort, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank constateert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarmee alleen (kenbaar) is ingegaan op de bevindingen van de primaire arts destijds en de toen beschikbare medische informatie. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank een te summiere motivering gegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat daarmee namelijk helemaal niet in op de gemelde klachten, zoals de gemelde nek- en schouderklachten, de extra beperkingen die eiser in bezwaar heeft geclaimd en de in bezwaar ingebrachte nieuwe medische informatie van zijn behandelaars (waaronder de informatie van de fysiotherapeut). Uit de door het Uwv gegeven toelichting kan dan ook niet worden afgeleid dat, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een fysiek spreekuurcontact met lichamelijk onderzoek geen toegevoegde waarde zou hebben.
9.5.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
9.6.
Omdat het medisch onderzoek door het Uwv niet met de vereiste zorgvuldigheid is gedaan, kan door de rechtbank nog geen beoordeling worden gemaakt of het Uwv een juiste inschatting van de belastbaarheid van eiser heeft gemaakt. De gronden die eiser tegen het medisch oordeel heeft aangevoerd behoeven daarom geen bespreking. Datzelfde geldt voor de gronden die eiser tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft aangevoerd. Eerst dient er een zorgvuldig onderzoek plaats te vinden.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Het Uwv moet opnieuw op het bezwaar beslissen en rekening houden met deze uitspraak.
10.1.
Concreet betekent dit dus dat eiser door een verzekeringsarts bezwaar en beroep op een fysiek spreekuur moet worden gezien. Daarbij moeten de door eiser gestelde klachten en beperkingen worden onderzocht. Op basis van de medische beoordeling moet vervolgens een arbeidsdeskundige beoordeling plaats vinden. De rechtbank geeft het Uwv in dat verband wel ten overvloede mee dat eiser heeft aangegeven dat hij de geduide functies niet kan uitoefenen omdat hij de Nederlandse taal niet machtig genoeg is. De primaire arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben, zoals is erkend door het Uwv op de zitting, niet gemotiveerd waarom de functies qua taalbeheersing niet te hoog gegrepen zijn. Mocht dus bij een al dan niet gewijzigd medisch oordeel dezelfde functies worden geselecteerd, dan zal moeten worden gemotiveerd waarom de functies de taalvaardigheid van eiser niet te boven gaan. De rechtbank past geen zogenoemde bestuurlijke lus toe, omdat dit zij dit vanwege de onduidelijke uitkomst geen doelmatige en efficiënte manier vindt om de zaak af te doen.
10.2.
De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit een termijn van zes weken. Deze termijn begint pas te lopen nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
10.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht dat eiser heeft betaald vergoeden en een vergoeding van de proceskosten van eiser betalen. Deze proceskosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor bijwonen zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak, binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1653.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99.