ECLI:NL:RBMNE:2024:4178

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
UTR 22/3051
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak over de motivering van zaag- en kloofactiviteiten binnen woonbestemming

Op 18 juni 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de motivering van zaag- en kloofactiviteiten binnen een woonbestemming. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren het geconstateerde gebrek in zijn besluit niet had hersteld. In een eerdere tussenuitspraak had de rechtbank het college de gelegenheid gegeven om het gebrek te herstellen door nader te motiveren bij welke frequentie, duur en tijdstip het zagen en kloven van hout nog binnen de woonbestemming past. Het college had echter niet voldoende onderbouwd dat de activiteiten van de derde-partij, die hout zaagt en klooft, niet in strijd zijn met de woonbestemming. De rechtbank concludeerde dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat er geen sprake was van een overtreding van de regels omtrent de woonbestemming. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college de motivering van zijn besluit moest verbeteren. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering door bestuursorganen in het kader van bestuursrechtelijke besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3051

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. E.H.M. Teeuw),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, het college
(gemachtigde: J. Lodeweges).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel
[derde-partij 1]en
[derde-partij 2]uit [woonplaats] , (gemachtigde: mr. M. van den Kommer).

Inleiding

1. Op 27 februari 2024 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak gedaan. [1] Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen.
3. Het college heeft met zijn bericht van 14 maart 2024 gereageerd op de tussenuitspraak. Derde-partij heeft hier op 9 april 2024 op gereageerd. Eisers hebben op 11 april 2024 gereageerd op de reactie van het college na de tussenuitspraak.
4. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 22 april 2024 gesloten.

De tussenuitspraak

5. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort samengevat geoordeeld dat het college onvoldoende deugdelijk heef gemotiveerd dat de door derde-partij uitgevoerde zaag- en kloofactiviteiten passen binnen de woonbestemming op het perceel en dat daarom geen sprake is van een overtreding. Daarbij is van belang dat het college zich voor zijn onderbouwing heeft gebaseerd op de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten, waarbij hij de frequentie, de duur en het tijdstip van het zagen en kloven en de hoeveelheid hout die wordt opgeslagen van belang heeft geacht. Het college heeft echter niet toegelicht bij welke frequentie, duur en tijdstip de activiteiten al dan niet passend zijn binnen de woonbestemming. Het college heeft daarom niet deugdelijk gemotiveerd dat geen sprake is van een overtreding. In de tussenuitspraak is het college daarom in de gelegenheid gesteld om zijn besluit nader te motiveren.

Overwegingen

6. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak, dat kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen.
Heeft het college het geconstateerde gebrek hersteld?
7. Het college heeft in zijn reactie op de tussenuitspraak toegelicht dat voor zover zijn gemachtigde zich tijdens de zitting op het standpunt zou hebben gesteld dat het college zich voor het beoordelen van de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten heeft gebaseerd op de aangetroffen houtopslag, hij deze verklaring van zijn gemachtigde intrekt. Voor de gevraagde nadere motivering van zijn besluit verwijst het college naar het advies van de bezwarencommissie van 14 maart 2022. Volgens het college is in het advies van de bezwarencommissie al voldoende deugdelijk gemotiveerd bij welke mate van aanvoer en opslag van hout en bij welke frequentie, duur en tijdstip de zaag- en kloofactiviteiten nog passen binnen de woonbestemming. Gelet op het voorgaande, in combinatie met het intrekken van de verklaring ter zitting, is er naar het oordeel van het college geen sprake (meer) van een motiveringsgebrek.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet hersteld. Het college verwijst in zijn reactie op de tussenuitspraak voor de nadere motivering van zijn bestreden besluit naar het eerder gegeven advies van de bezwarencommissie van 14 maart 2022. De inhoud van dit advies is door de rechtbank al betrokken bij de beoordeling in de tussenuitspraak. Uit het advies van de bezwarencommissie volgt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk wat de frequentie, duur en het tijdstip is van de geconstateerde zaag- en kloofactiviteiten. Daarnaast is nagelaten om de feitelijke situatie op het perceel af te zetten tegen de ruimtelijke uitstraling die volgens het college op het perceel met een woonbestemming kan worden toegestaan. Dat in het advies van de bezwarencommissie wordt vastgesteld dat de frequentie, de duur en het tijdstip zoals door bezwaarmakers is bijgehouden ook nog passend is binnen de woonbestemming, acht de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat de activiteiten niet met de woonbestemming in strijd zijn. In het advies van de bezwarencommissie is namelijk niet gemotiveerd waarom die activiteiten – gelet op de frequentie, de duur en het tijdstip daarvan – volgens de bezwarencommissie nog passend zijn binnen de woonbestemming. Met de enkele verwijzing naar de door eisers overgelegde constateringen heeft het college dan ook onvoldoende gemotiveerd dat in dit geval geen sprake is van een overtreding.
9. Wat er ook zij van de door de gemachtigde van het college ter zitting gegeven toelichting, ook uit het advies van de bezwarencommissie volgt dat de hoeveelheid opgeslagen hout op het perceel van belang wordt geacht voor de ruimtelijke uitstraling. Het college heeft in zijn bestreden besluit het advies van de bezwarencommissie overgenomen en heeft hier ook in zijn reactie op de tussenuitspraak naar verwezen voor een nadere motivering van zijn besluit. Indien het college de hoeveelheid opgeslagen hout wil betrekken bij het beoordelen van de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten, dan moet hij nader onderbouwen welke hoeveelheid houtopslag hij passend vindt binnen de woonbestemming. Voor het standpunt dat geen sprake is van een overtreding moet het college vervolgens onderbouwen dat de houtopslag op het perceel ook binnen deze hoeveelheid blijft. Het college heeft nagelaten om deze nadere onderbouwing te geven.
Conclusie
10. Gelet op wat de rechtbank heeft overwogen in deze uitspraak en gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel genomen en is het beroep in zoverre gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. De reden daarvoor is nu juist dat het college zijn bestreden besluit na de tussenuitspraak niet nader heeft gemotiveerd. Het gebrek is daarmee niet hersteld. De rechtbank draagt het college op om met inachtneming van het bepaalde in de tussenuitspraak en deze einduitspraak opnieuw te beslissen op de bezwaren van eisers. Het college dient daarin te onderbouwen bij welke frequentie, duur en bij welk tijdstip hij het zagen en/of kloven van hout gelet op de ruimtelijke uitstraling daarvan, in overeenstemming vindt met de woonbestemming. Vervolgens dient het college te onderbouwen of de zaag- en kloofactiviteiten op het perceel van derde-partij daarmee al dan niet in overstemming zijn. Indien het college de hoeveelheid opgeslagen hout ook wil betrekken bij het beoordelen van de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten, dan moet hij nader onderbouwen welke hoeveelheid houtopslag hij passend vindt binnen de woonbestemming en of de hoeveelheid opgeslagen hout op het perceel daarmee in overeenstemming is. De rechtbank stelt voor het opnieuw beslissen op het bezwaar een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 875,- bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 2.187,50 aan proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.