In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag om toelating tot maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere heeft deze aanvraag op 14 maart 2024 afgewezen, waarop verzoekster bezwaar heeft gemaakt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 mei 2024 behandeld, waarbij verzoekster en haar kinderen aanwezig waren.
De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster voldoende spoedeisend belang heeft aangetoond, gezien haar situatie van dakloosheid en de tijdelijke huisvesting bij een kennis. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster en haar drie minderjarige kinderen belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening, omdat de huidige woonomstandigheden onhoudbaar zijn. De voorzieningenrechter wijst erop dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de belangen van de kinderen en de gevolgen van de afwijzing van de aanvraag voor hen niet in voldoende mate heeft meegewogen.
De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft en besluit een voorlopige voorziening te treffen. Het college wordt opgedragen om binnen één week na de uitspraak een kindvriendelijke opvangvoorziening te regelen voor verzoekster en haar kinderen. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoekster.