ECLI:NL:RBMNE:2024:4366

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
UTR 24/2785
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tweede beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen compensatie kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 29 november 2022 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst in gebreke is gebleven. Eiseres had eerder al beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, wat gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een besluit op bezwaar bekend te maken. De rechtbank heeft een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten van € 437,50 en het betaalde griffierecht van € 51,- moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan in het openbaar en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2785

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 29 november 2022 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag UHT-DC-I A.
Op 22 april 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 29 november 2022 bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 12 september 2022 met kenmerk UHT-DC-I A. Eiseres heeft op 3 april 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Dit beroep is gegrond verklaard bij uitspraak van deze rechtbank van 18 september 2023 [1] . De rechtbank heeft verweerder opgedragen uiterlijk zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op bezwaar bekend te maken. Dit heeft verweerder niet gedaan en daarom heeft eiseres opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar.
2. Niet in geschil is dat verweerder in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Omdat de rechtbank verweerder eerder heeft opgedragen een besluit te nemen, hoefde eiseres verweerder niet opnieuw in gebreke te stellen. Het maximum van de eerder door de rechtbank opgelegde dwangsommen is bereikt. Het beroep is daarom gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen, maar binnen welke termijn?
3. Omdat het gaat om een tweede beroep tegen niet tijdig beslissen heeft de rechtbank reden gezien om het beroep op een zitting te behandelen om van verweerder te horen wat de huidige stand van zaken is wat betreft de afhandeling van de hersteloperatie toeslagen.
4. Op de zitting heeft verweerder, onder verwijzing naar de 17e Voortgangsrapportage Hersteloperatie Toeslagen (januari – april 2024), toegelicht dat de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), die belast is met de uitvoering van de hersteloperatie, te kampen heeft met enorme achterstanden. UHT heeft tot 30 april 2024 10.555 bezwaarschriften ontvangen, waarvan er inmiddels 2.765 zijn beoordeeld. Daarnaast komen er op dit moment maandelijks ongeveer 600 beroepen tegen niet tijdig beslissen binnen, die een groot beslag leggen op de afdeling die de bezwaarschriften behandelt. De gemiddelde doorlooptijd voor het nemen van een beslissing op bezwaar bedraagt op dit moment 567 dagen. Verder heeft verweerder toegelicht dat continue wordt ingezet op het werven en aannemen van mensen om bij de afhandeling van de bezwaren te helpen. Ook wordt geprobeerd om zaken te schikken en om de procedure te verkorten door niet meer alle zaken langs de bezwaaradviescommissie te laten gaan. In het geval van eiseres heeft verweerder nog een termijn van zes maanden nodig om een besluit bekend te maken. Ter onderbouwing van deze termijn heeft verweerder verwezen naar de hiervoor genoemde voortgangsrapportage en de daarin genoemde doorlooptijden.
5. In beginsel stelt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van twee weken om alsnog een (volledig) besluit bekend te maken. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [2]
6. Deze rechtbank heeft in haar uitspraak van 14 april 2023 [3] vastgesteld dat de situatie van het niet tijdig beslissen in UHT-zaken een bijzonder geval is alleen al gelet op de grootschaligheid van de hersteloperatie en de hoeveelheid daaruit volgende beroepen wegens niet tijdig beslissen. Uit de 17e voortgangsrapportage en de gegeven toelichting op zitting kan worden opgemaakt dat deze situatie niet is veranderd. Er is dus sprake van een bijzonder geval en de rechtbank is bevoegd om een andere termijn te bepalen voor het bekendmaken van een besluit dan de wettelijke termijn van twee weken.
7. De rechtbank moet bij het bepalen van de beslistermijn een verantwoorde keuze
maken in het dilemma tussen snelheid en zorgvuldigheid. De rechtbank stelt de nadere termijn zo dat deze niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is.
8. Verweerder stelt zes maanden nodig te hebben om een besluit bekend te maken. Dit is substantieel meer dan de wettelijke termijn van twee weken. Voor het bepalen van deze termijn dient de rechtbank te worden voorzien van een toelichting op grond waarvan kan worden vastgesteld dat deze termijn niet onnodig lang is. De verwijzing naar de
17e voortgangsrapportage en de daarin genoemde doorlooptijden van 567 dagen is in dit geval een onvoldoende toelichting. De doorlooptijd van 567 dagen is in het geval van eiseres inmiddels verstreken en verweerder heeft niet voldoende duidelijk gemaakt waarop de termijn van zes maanden is gebaseerd. Deze termijn dient nader geconcretiseerd te worden, waarbij ook inzichtelijk wordt gemaakt welke procedurestappen er nog genomen moeten worden en waarom dit niet korter of sneller kan. Omdat het hier gaat om een bijzonder geval en de termijn ook niet onrealistisch kort mag zijn, bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar bekend moet maken.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. In de regel wordt de dwangsom bepaald op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Indien een sterke prikkel nodig is hetzij vanwege gebleken weigerachtigheid van het bestuursorgaan, hetzij vanwege het grote belang, wordt de dwangsom bepaald op € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sterke prikkel nodig. De hoofdoorzaak van de structurele overschrijding van de beslistermijnen ligt niet bij de organisatie en capaciteit van verweerder, maar bij de wetgever, die bewust een regeling met feitelijk onhaalbare beslistermijnen heeft aanvaard [4] . Van gebleken weigerachtigheid is daarom geen sprake. Evenmin is gebleken dat het belang van eiseres zo groot is dat een hogere dwangsom gerechtvaardigd is. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom daarom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. Voor het vaststellen van een lagere dwangsom, zoals verzocht door verweerder, ziet de rechtbank ook geen aanleiding.
Proceskosten en griffierecht
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 [5] als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-) bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 437,50.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.UTR 23/1370.
2.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.