Beoordeling door de rechtbank
De ontvankelijkheid van eisers
10. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingesteld namens een grote groep eisers. Op de zitting is aan de orde gesteld dat de rechtbank ambtshalve moet beoordelen of alle afzonderlijke eisers als belanghebbende bij de omgevingsvergunning kunnen worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat in deze zaak sprake is van een omgevingsrechtelijk besluit dat is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Niet alle eisers hebben naar aanleiding van het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren gebracht. Naar aanleiding van de Europese rechtspraak over de zaak Varkens in Nood wordt dat door de Nederlandse bestuursrechter – in afwijking van artikel 6:13 van de Awb – echter niet tegengeworpen als iemand belanghebbende is.Voor niet-belanghebbenden geldt verder dat zij beroep kunnen instellen als zij een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of als hen niet kan worden verweten dat zij dat hebben nagelaten.
11. Gelet op het hiervoor weergegeven toetsingskader zijn de beroepen van de Stichting tot Behoud van Karakteristiek Blaricum en van de eisers 5 tot en met 9, 12, 13, 17 tot en met 20, 29, 30 en 32 zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak ontvankelijk omdat de rechtbank voor deze eisers kan vaststellen dat zij een zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpbesluit. Voor de overige eisers geldt dat de rechtbank niet kan vaststellen of zij een zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpbesluit. Dit betekent dat de rechtbank voor deze eisers moet beoordelen of zij belanghebbendezijn bij het bestreden besluit.
De belanghebbendheid van de rechtspersonen
12. Voor de beoordeling van de belanghebbendheid van eiseres 1 (de vereniging Buurtschap Het Oude Dorp), geldt dat voor rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.Verder is van belang dat eiseres 1 haar statuten niet heeft vastgelegd bij notariële akte. Uit de rechtspraak volgt dat zij als belanghebbende informele vereniging kan worden aangemerkt als zij een ledenbestand heeft, een organisatorisch verband is dat is opgericht met een bepaald doel en dient als eenheid om deel te nemen aan het rechtsverkeer.
13. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres 1 als belanghebbende informele vereniging worden aangemerkt. Uit de statutaire doelstelling van eiseres 1 volgt dat zij opkomt voor belangen die door het besluit in deze zaak worden geraakt, namelijk de ruimtelijke kwaliteit van het woon- en leefklimaat. De feitelijke werkzaamheden van eiseres 1 zijn gericht op het bereiken van deze doelstelling. De rechtbank oordeelt dat eiseres 1 gelet op de hiervoor genoemde eisen ook als informele vereniging kan worden aangemerkt. Het beroep van eiseres 1 is daarom ontvankelijk.
De belanghebbendheid van de natuurlijke personen
14. Bij de beoordeling van de belanghebbendheid van de overige eisers geldt als uitgangspunt of zij rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervinden van de activiteiten waarop het besluit ziet. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit dient als correctie op dit uitgangspunt. Bij de beoordeling of er gevolgen van enige betekenis zijn, wordt onder meer gekeken naar de factoren afstand, zicht, planologische uitstraling en milieugevolgen. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
15. Gelet op dit toetsingskader en de bestaande mogelijkheden van het bestemmingsplan oordeelt de rechtbank in deze zaak dat alle eisers die hemelsbreed binnen een straal van 200 meter van de ontwikkeling wonen of gevestigd zijn, gevolgen van enige betekenis van de ontwikkeling kunnen ondervinden. Dit brengt met zich dat de eisers 2 tot en met 4, 11, 14 en 15 en 24 tot en met 27 zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak ontvankelijk zijn.
16. De rechtbank zal het beroep van de overige eisers, te weten de eisers 10, 16, 21, 23, 28 en 31, niet-ontvankelijk verklaren omdat zij geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit. De rechtbank merkt hierbij op dat deze eisers dezelfde beroepsgronden hebben aangevoerd als degenen die wel ontvankelijk zijn, zodat dit voor de inhoudelijke beoordeling niet uitmaakt.
De ruimtelijke onderbouwing
17. Eisers voeren aan dat de besluitvorming van het college in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat een verkeerde versie van de ruimtelijke onderbouwing aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd.
18. De rechtbank volgt eisers daarin niet. Bij de gepubliceerde versie van het bestreden besluit is een ruimtelijke onderbouwing toegevoegd van buRO van 5 april 2023. De rechtbank gaat er daarom van uit dat deze versie dient ter onderbouwing van het bestreden besluit en zal deze versie van de ruimtelijke onderbouwing bij zijn beoordeling betrekken.
19. Eisers voeren aan dat het parkeeronderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, niet representatief is en dat de parkeernormen en de parkeerbehoefte onjuist zijn vastgesteld. Bij de parkeerberekening is uitgegaan van de verkeerde kengetallen voor het vaststellen van de parkeerbehoefte. Volgens eisers is de definitie ‘stedelijk’ van toepassing zodat de hoge kengetallen moeten worden toegepast. Daarnaast volgt volgens eisers uit de Laddertoets bij het bestreden besluit dat het bruto vloeroppervlak van de supermarkt met 510 m2 wordt uitgebreid. Deze factoren zijn van invloed op de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie. Op basis van deze uitgangspunten zijn volgens eisers in totaal 19 aanvullende parkeerplaatsen nodig in de nieuwe situatie. Verder vervallen er volgens eisers nog twee parkeerplaatsen aan [straat 1] als gevolg van het laden en lossen op deze plek. Om de ontwikkeling mogelijk te maken zijn daarom in totaal 21 nieuwe parkeerplaatsen nodig. Ter onderbouwing hebben eisers de notitie ‘Ideale winkelsetting & voldoende parkeren’ van 13 maart 2023 van Adviesburo [naam] en de notitie ‘Toets op de verkeerskundige gevolgen van de uitbreiding van [supermarkt] te [vestigingsplaats] ’ van 15 mei 2023 van [adviesbureau.] overgelegd.
20. Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank stelt vast dat voor het uitvoeren van de parkeerberekening moet worden uitgegaan van de parkeerkencijfers van de CROW-publicatie 381 “Toekomstbestendig Parkeren” (hierna: de CROW-publicatie). De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat de hoge parkeerkencijfers moeten worden toegepast omdat het plangebied is aan te merken als stedelijk gebied. Het college heeft op de zitting toegelicht dat zij de kencijfers in de categorie ‘midden’ hebben toegepast. Volgens het college gaat hij bij het uitvoeren van een parkeerberekening altijd uit van de kencijfers in de categorie ‘midden’ en zijn die ook in dit geval passend bij de stedelijkheidsgraad van het gebied. Het college heeft daarbij verwezen naar de mate van stedelijkheid zoals die door het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) is vastgesteld. De rechtbank kan deze toelichting van het college volgen. Daarbij overweegt de rechtbank dat het CBS de mate van stedelijkheid van ‘Blaricum-Dorp’ heeft vastgesteld op categorie 4, ‘weinig stedelijk’. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college daarom in redelijkheid de kencijfers in de categorie ‘midden’ toegepast.
21. Uit de ruimtelijke onderbouwing volgt dat het bruto vloeroppervlak van de supermarkt met 450 m2 wordt uitgebreid. Dit leidt op basis van de toegepaste parkeernorm tot een theoretische parkeerbehoefte van 15,1 parkeerplaatsen. Voor de nieuwe appartementen geldt een theoretische parkeerbehoefte van 3,3 parkeerplaatsen. Dit resulteert in een totale extra parkeerbehoefte van 18,4 parkeerplaatsen. Omdat geen sprake is van een functiewijziging mag deze parkeerbehoefte gesaldeerd worden met de huidige parkeerbehoefte die als gevolg van de ontwikkeling verdwijnt. Voor de aangekochte panden geldt op dit moment een theoretische parkeerbehoefte van 6,5 parkeerplaatsen (voor het voormalige café) en 1,8 parkeerplaatsen (voor de voormalige woning). Dit resulteert in een totaal van 8,3 parkeerplaatsen. Na saldering zijn volgens de ruimtelijke onderbouwing in de toekomstige situatie daarom (18,4 min 8,3 is 10,1 en dus afgerond:) 10 aanvullende parkeerplaatsen nodig. De bestaande parkeerplaats wordt met 12 parkeerplaatsen uitgebreid zodat daarmee volledig in de extra parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling wordt voorzien.
22. Het college heeft op de zitting zijn standpunt dat de supermarkt met 450 m2 wordt uitgebreid, gewijzigd. Op de zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het bruto vloeroppervlak van de supermarkt met 472 m2 wordt uitgebreid. Het college baseert zich daarvoor op de bijlage 15 bij de verleende omgevingsvergunning waarin de oppervlaktematen van de uitbreiding zijn opgenomen. De rechtbank kan deze door het college gegeven toelichting volgen. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat het vloeroppervlak van de supermarkt met 510 m2 wordt uitgebreid. Ook uit de Laddertoets, waar eisers ter onderbouwing naar verwijzen, volgt dat het bruto vloeroppervlak van de supermarkt met 472 m2 wordt uitgebreid. De overige vierkante meters zien op de bergingen bij de woningen. De oppervlakte van de bergingen is terecht niet betrokken bij het vaststellen van de parkeerbehoefte.
23. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de rechtbank voor zijn oordeel over de parkeerberekening uitgaat van de door het college gehanteerde kencijfers in de categorie ‘midden’ uit de CROW-publicatie. Voor de omvang van de ontwikkeling gaat de rechtbank uit van een toename van het bruto vloeroppervlak van de supermarkt met 472 m2.
24. Het college heeft op de zitting toegelicht dat ook bij een toename van het bruto vloeroppervlak met 472 m2 in de ontwikkeling in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Volgens het college leidt een uitbreiding van de supermarkt met 472 m2 in de parkeerberekening tot de uitbreiding van de parkeerbehoefte met 0,6 parkeerplaats. De theoretische parkeerbehoefte komt daarmee in totaal op (10,1 plus 0,6 is 10,7 is afgerond:) 11 parkeerplaatsen. Omdat er voor de ontwikkeling 12 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, wordt daarmee nog steeds voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
25. Naar het oordeel van de rechtbank is met de ruimtelijke onderbouwing, in combinatie met de ter zitting gegeven toelichting, deugdelijk gemotiveerd dat de ontwikkeling op het gebied van de parkeergelegenheid ruimtelijk aanvaardbaar is. De rechtbank volgt het college in zijn stelling dat met het realiseren van 12 parkeerplaatsen in voldoende mate in de toegenomen parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling wordt voorzien. Daarbij is van belang dat een nieuwe ontwikkeling een bestaand tekort aan parkeerplaatsen niet hoeft op te lossen. Bovendien laat het bestemmingsplan op de plek van de voorgenomen ontwikkeling al bestemmingen toe die leiden tot een hogere parkeerbehoefte, zoals detailhandel en horeca. Het college heeft voor de beoordeling van de parkeerbehoefte daarom terecht aansluiting gezocht bij de parkeerbehoefte die voor de uitbreiding van de supermarkt nodig is. De conclusie is vervolgens dat met het realiseren van 12 aanvullende parkeerplaatsen voor de ontwikkeling volledig wordt voorzien in de theoretische aanvullende parkeerbehoefte van 11 parkeerplaatsen voor deze ontwikkeling. Dat het realiseren van 12 extra parkeerplaatsen niet als voorwaarde in de omgevingsvergunning is opgenomen doet daar niet aan af. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen volgt uit de ruimtelijke onderbouwing die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. Indien er bij het realiseren van de ontwikkeling onverhoopt minder parkeerplaatsen worden gerealiseerd, kunnen eisers het college verzoeken om daartegen handhavend op te treden.
De verkeersaantrekkende werking
26. Eisers voeren verder aan dat de ontwikkeling leidt tot een uitbreiding van het assortiment en een hogere doorstroming in de supermarkt. Dit heeft tot gevolg dat meer klanten van buiten Blaricum aangetrokken worden om boodschappen bij de supermarkt te doen en dat er ook meer klanten tegelijk in de winkel aanwezig kunnen zijn. Het plan heeft daarom een verkeersaantrekkende werking volgens eisers. Dit leidt bovendien tot een ongeoorloofde toename van de parkeerdruk. Ter onderbouwing hebben eisers de notities ‘Omzetgroei ná schaalvergroting’ van 13 april 2023 en ‘Ideale winkelsetting & voldoende parkeren’ van 13 maart 2023 van Adviesburo [naam] overgelegd.
27. De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt. Naar het oordeel van de rechtbank is in de ruimtelijke onderbouwing voldoende duidelijk gemotiveerd dat de ontwikkeling niet leidt tot een verkeersaantrekkende werking en een toename van de parkeerdruk. In de ruimtelijke onderbouwing en de daarbij behorende bijlagen is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de uitbreiding van de supermarkt niet leidt tot een uitbreiding van het assortiment. De supermarkt van vergunninghoudster is de laatste [supermarkt] supermarkt die nog conform de oude [supermarkt] winkelinterieurformule is opgezet. De uitbreiding van het bruto vloeroppervlak is erop gericht om het mogelijk te maken het bestaande assortiment ruimer te presenteren en om een magazijn, opslagruimte, bredere gangpaden en een uitgebreidere servicebalie te realiseren, conform de nieuwe [supermarkt] winkelinterieurformule. Uit de ruimtelijke onderbouwing volgt dan ook dat na uitbreiding het verzorgingsgebied van de supermarkt gelijk blijft. De supermarkt van eiseres heeft hoofdzakelijk een functie voor Blaricum-dorp, aangezien de plaatsen in de omgeving zelf goede supermarktvoorzieningen hebben. Op de zitting is door het college nog toegelicht dat als de nieuwe opzet van de supermarkt al zou leiden tot omzetstijging, het aandeel nieuwe klanten van buitenaf daarin minimaal is. De rechtbank kan deze toelichting volgen en acht het daarom aannemelijk dat de uitbreiding geen verkeersaantrekkende werking heeft.
28. Eisers voeren aan dat de ontwikkeling, ook gelet op de bevoorrading van de supermarkt ruimtelijk onaanvaardbaar is. Volgens eisers leidt het bevoorraden van de supermarkt met kleinere vrachtauto’s, de zogeheten ‘citytrailers’ niet tot een verbetering van de verkeersveiligheid aan [straat 1] . Ook de citytrailer zal de openbare weg blokkeren voor doorgaand verkeer. Bovendien wordt de rijrichting van de citytrailer gewijzigd waardoor deze bij vertrek een stuk tegen de rijrichting in zal rijden. Ook dit zorgt voor gevaarlijke verkeerssituaties. Volgens eisers kunnen de verkeersproblemen bij het laden en lossen van de supermarkt voorkomen worden door het instellen van een laad-en loszone. Hiermee komen volgens eisers wel twee openbare parkeerplaatsen te vervallen. Het instellen van een laad- en loszone heeft daarmee invloed op de parkeergelegenheid in het gebied. Ter onderbouwing hebben eisers gewezen op de notitie ‘Toets op de verkeerskundige gevolgen van de uitbreiding van [supermarkt] te [vestigingsplaats] ’ van 15 mei 2023 van [adviesbureau.] .
29. De rechtbank volgt eisers niet in dat betoog. Uit de ruimtelijke onderbouwing volgt dat het magazijn na uitbreiding van de supermarkt inpandig wordt gemaakt. Hierdoor kan de citytrailer langs de gevel parkeren en zijn vracht bij het magazijn van de supermarkt lossen. Verder volgt uit de ruimtelijke onderbouwing dat de citytrailer in tegenstelling tot de eurotrailer niet achteruit [straat 1] hoeft in te steken en – na het lossen bij het magazijn – vooruit via de [straat 3] kan vertrekken. Er is dan ook geen sprake van dat de citytrailer na de uitbreiding een stuk tegen de rijrichting in zal rijden. Het college heeft toegelicht dat slechts tijdelijk – voor de duur van de werkzaamheden – een ontheffing is verleend voor het tegen de rijrichting inrijden door de citytrailer. Na afronding van de werkzaamheden vervalt die ontheffing. Op de zitting heeft vergunninghoudster daar nog aan toegevoegd dat er is proefgereden met een citytrailer in [straat 1] . Hiermee is bevestigd dat de citytrailer langs de gevel van de supermarkt kan parkeren en daarmee naast de rijbaan staat. Dat betekent dat -anders dan eisers stellen- het verkeer in [straat 1] niet gehinderd wordt door de citytrailer. Uit de proefrit volgde bovendien dat aan beide kanten nog 30cm schrikruimte over is. Gelet op het feit dat [straat 1] een rustige straat is met lage snelheden levert dit in de nieuwe situatie geen problemen op met de verkeersveiligheid. De rechtbank kan deze toelichting volgen. De rechtbank betrekt daarbij dat zij voor de beoordeling van de verkeersveiligheid uitsluitend beoordeelt welke ruimtelijke impact de gewenste ontwikkeling heeft. Dat de bestaande situatie in [straat 1] verkeersonveilig zou zijn kan bij de beoordeling door de rechtbank geen rol spelen. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank overtuigend gemotiveerd dat de ontwikkeling niet leidt tot problemen met de verkeersveiligheid in [straat 1] .
30. Eisers voeren aan dat het college onderzoek had moeten doen naar alternatieve locaties die meer geschikt zijn voor de uitbreiding van de supermarkt. Eisers wijzen in hun beroepschrift op twee locaties die volgens hen passender zijn voor de ontwikkeling. Zij wijzen op een locatie aan de [straat 4] en een aan de [straat 5] . Eisers wijzen erop dat uit onderzoek van hun retaildeskundige volgt dat de locatie aan de [straat 5] een geschikte locatie is voor de vestiging van een toekomstbestendige, duurzame supermarkt.
31. De rechtbank stelt bij haar beoordeling van deze beroepsgrond voorop dat het college moet beslissen op een aanvraag. Vergunninghoudster heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor afwijken van het bestemmingsplan om daarmee de bestaande supermarkt te kunnen uitbreiden. Als de ontwikkeling ruimtelijk aanvaardbaar is, kunnen alternatieven alleen een rol spelen als op voorhand duidelijk is dat met de aangedragen alternatieven een gelijkwaardig resultaat wordt bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. In het verweerschrift heeft het college toegelicht dat beide voorgestelde alternatieven niet leiden tot een gelijkwaardig resultaat. De locatie aan de [straat 4] is niet in eigendom van het college of vergunninghoudster en ligt 3,5 km buiten het centrum van Blaricum. Het college heeft op de zitting benadrukt dat hij graag een goedlopende supermarkt in het oude dorp van Blaricum wil behouden, ook met het oog op de bestaanszekerheid van andere ondernemers in het centrum. De locatie aan de [straat 4] is daarom geen gelijkwaardig alternatief. De locatie aan de [straat 5] is gelegen in gebied dat is aangemerkt als Natuurnetwerk Nederland. In dit gebied is de realisatie van een supermarkt niet toegestaan. Deze locatie is daarom ook geen gelijkwaardig alternatief met minder bezwaren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college hiermee voldoende overtuigend gemotiveerd dat de voorgestelde locaties geen gelijkwaardige alternatieven zijn die minder bezwaren opleveren.
32. Eisers voeren verder aan dat de ontwikkeling significante nadelige gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden als gevolg van de aanleg-, bouw- en gebruiksfase van de ontwikkeling. Eisers hebben er ook op gewezen dat er fouten zitten in de AERIUS-berekening die als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing is gevoegd.
33. De rechtbank overweegt dat eisers zich beroepen op bepalingen uit de Wet natuurbescherming (Wnb) die zien op de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied. Daarmee beroepen eisers zich op een algemeen belang waarvoor zij als natuurlijke personen bij de rechter in principe niet kunnen opkomen. Dat is alleen anders als hun individuele belangen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven zijn met het algemene belang dat de Wnb bedoelt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokkenen normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb. Of een dergelijke verwevenheid kan worden aangenomen, wordt beoordeeld aan de hand van de situering van de woning van de betrokkenen, al dan niet tussen overige bebouwing, met de afstand tussen de woning van betrokkenen en het natuurgebied, met wat aanwezig is in het gebied tussen de woning en het Natura 2000gebied en met of vanuit de woning niet, geheel of gedeeltelijk zicht is op het gebied.
34. In de situatie van eisers ligt het Natura 2000-gebied Eemmeer, Gooimer, Zuidoever op een gemiddelde afstand van ongeveer 3,8 en 6,7 km van het plangebied af. Gelet op het feit dat eisers allemaal in de nabije omgeving van het plangebied wonen of gevestigd zijn is het gelet op de afstand tot het Natura 2000-gebied niet aannemelijk dat het woon- en leefgebied van eisers zo verweven is met dit gebied dat zij een beroep kunnen doen op de algemene belangen die de Wnb beschermt. Eisers hebben deze verwevenheid ook niet toegelicht of onderbouwd. Dit betekent dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot de bescherming van de belangen van eisers. De rechtbank zal deze beroepsgrond van eisers daarom niet inhoudelijk beoordelen.
35. De gronden gericht tegen de significante nadelige gevolgen van de ontwikkeling voor Natura 2000-gebieden zijn ook aangevoerd door de eisende rechtspersonen in deze zaak. Daarvoor geldt dat zij zich kunnen beroepen op het algemeen belang van de natuurwaarden uit de Wnb als uit de in de statuten opgenomen doelstelling volgt dat zij opkomen voor het algemeen belang van bescherming van natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. In deze zaak is niet gebleken dat de doelstellingen van de deelnemende rechtspersonen daarop zijn gericht. De rechtbank ziet ook daarin geen aanleiding om deze beroepsgrond van de eisende rechtspersonen inhoudelijk te behandelen.
Stedelijk ontwikkelingsproject
36. Eisers hebben verder nog aangevoerd dat de ontwikkeling is aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in categorie 11.2, onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit MER). Dit brengt met zich dat er een MER-beoordeling uitgevoerd moet worden. Volgens eisers is in de ruimtelijke onderbouwing beschreven dat voor de ontwikkeling een vormvrije MER-beoordeling nodig is, maar dat deze beoordeling ontbreekt.
37. De rechtbank volgt eisers daarin niet. Uit het Besluit MER volgt dat voor ontwikkelingen die zijn vermeld in bijlage D van het Besluit MER een MER-beoordelingsplicht geldt als zij voldoen aan de in het besluit vermelde drempelwaarden. Naar het oordeel van de rechtbank is duidelijk dat de gewenste ontwikkeling in deze zaak niet boven de drempelwaarden uit het Besluit MER uitkomt. Volgens de drempelwaarden bij categorie 11.2, onderdeel D van de bijlage bij het Besluit MER is onder andere sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject bij een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. Daaraan voldoet de ontwikkeling in deze zaak niet. Dit brengt met zich dat voor de ontwikkeling geen MER-beoordelingsplicht geldt. Dit volgt ook zo uit de ruimtelijke onderbouwing. Daaruit volgt verder dat op basis van onderzoek naar de milieuaspecten van de ontwikkeling kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling geen belangrijke negatieve milieugevolgen heeft. Een (vormvrije) MER-beoordeling is daarom volgens de ruimtelijke onderbouwing ook niet nodig. De rechtbank kan deze toelichting in de ruimtelijke onderbouwing volgen. In hoofdstuk 5 van de ruimtelijke onderbouwing is de invloed van de ontwikkeling op verschillende milieuaspecten uitgebreid beschreven. Zo is onder andere onderzoek gedaan naar het effect van de ontwikkeling op de bodem, de waterhuishouding, flora en fauna en geluid. Uit dit onderzoek volgt dat de gewenste ontwikkeling geen belemmeringen oplevert voor de onderzochte milieuaspecten. Gelet op deze toelichting in de ruimtelijke onderbouwing heeft het college terecht geen aanleiding gezien om een (vormvrije) MER-beoordeling uit te voeren.
38. Eisers voeren aan dat het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning onevenredig is. Volgens eisers is het besluit niet noodzakelijk en evenwichtig. Daarbij hebben eisers met name toegelicht dat de behoefte aan uitbreiding van de supermarkt niet is aangetoond en dat het dorpscentrum van Blaricum zich niet leent voor een uitbreiding van deze omvang. Eisers hebben verder gewezen op de onevenredige gevolgen van de ontwikkeling zoals de toename van de parkeerdruk, de afname van verkeersveiligheid en verdichting van het dorpscentrum.
39. De rechtbank moet in het kader van deze beroepsgrond van eisers beoordelen of het college de betrokken belangen inzichtelijk heeft gemaakt en voldoende kenbaar heeft gewogen en daarmee in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Het college heeft voldoende inzichtelijk gemaakt welke belangen hij bij zijn beoordeling heeft betrokken. Op de zitting heeft het college nader toegelicht dat hij het belangrijk vindt dat er een goed lopende supermarkt in centrum van [vestigingsplaats] gevestigd is. Andere ondernemers in het centrum profiteren hiervan. Daarnaast is dit van belang voor de leefbaarheid van de buurt. Het belang van vergunninghoudster is dat zij de ontwikkeling kan voortzetten. Voor vergunninghoudster is van belang dat zij aan de winkelinterieurformule van [supermarkt] kan voldoen en dat het ruimtegebrek in de winkel en het magazijn worden aangepakt. Vergunninghoudster heeft duidelijk toegelicht dat deze ontwikkeling nodig is met het oog op het voortzetten van de exploitatie van de supermarkt. Tegenover de belangen van vergunninghoudster en het college staan de belangen van eisers. Zij vinden de voorgenomen uitbreiding niet passend in het centrum van [vestigingsplaats] . Bovendien verwachten zij dat de bevoorrading van de winkel, de parkeerdruk en de verkeersveiligheid voor problemen zullen zorgen. Het college heeft deze belangen van eisers erkend en inzichtelijk bij zijn beoordeling betrokken. Dit volgt onder andere uit de ruimtelijke onderbouwing waarin deze aspecten van de ontwikkeling uitgebreid zijn onderzocht en beoordeeld. Het college heeft vervolgens geconcludeerd dat de nadelige effecten niet opwegen tegen de belangen die gediend zijn met het verlenen van de omgevingsvergunning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college hiermee voldoende inzicht gegeven in de betrokken belangen en heeft hij in redelijkheid tot deze belangenafweging kunnen komen. De rechtbank oordeelt daarom dat het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning niet onevenredig is.
Verklaring van geen bedenkingen
40. Eisers hebben tot slot nog aangevoerd dat het door de gemeenteraad ten onrechte een verklaring van geen bedenkingen is verleend omdat het besluit aantoonbaar in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Volgens eisers zijn verschillende raadsleden onder druk gezet om de verklaring van geen bedenkingen af te geven.
41. De rechtbank volgt eisers daarin niet. De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de verklaring van geen bedenkingen onzorgvuldig tot stand is gekomen.