ECLI:NL:RBMNE:2024:5029

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 24/1138
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een urgentieverklaring woning en de toepassing van de Huisvestingsverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring voor een woning. Eiseres, die met haar twee minderjarige kinderen in een tijdelijk huurcontract bij Dudok Wonen in Almere woont, heeft op 9 juli 2023 een aanvraag ingediend op basis van de doorstartregeling. Het college van burgemeester en wethouders van Almere heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet zou voldoen aan de algemene voorwaarden in de Huisvestingsverordening Almere 2019. De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag van eiseres niet in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. De rechtbank stelt vast dat eiseres zich in een acute noodsituatie bevond en dat zij niet zelf verantwoordelijk kan worden gehouden voor haar huidige woonprobleem. De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen op basis van de algemene voorwaarde dat de aanvrager de situatie niet zelf heeft veroorzaakt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring op basis van de hardheidsclausule. Eiseres krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1138

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, het college

(gemachtigden: mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een urgentieverklaring voor een woning.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 10 augustus 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 januari 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft op 9 juli 2023 een aanvraag ingediend voor een urgentie op grond van de doorstartregeling. Eiseres woont met haar twee minderjarige kinderen in woonproject ‘in [woonproject] ’ van Dudok Wonen in Almere (hierna: Dudok). Dit is een woning die tijdelijk verhuurd wordt voor de duur van twee jaar. Het huurcontract van eiseres eindigde van rechtswege op 7 juli 2023. De verhuurder heeft de woning (nog) niet ontruimd. Eiseres staat nog ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres bij Dudok.
3. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de algemene voorwaarde in de Huisvestingsverordening Almere 2019 (de Verordening), dat zij de situatie niet zelf heeft veroorzaakt of deze had kunnen voorkomen. [1] Het college komt tot deze conclusie, omdat eiseres bij het tekenen van het huurcontract bij Dudok wist dat het niet ging om een duurzame oplossing van haar woonprobleem. Zij had kunnen voorzien dat zij na twee jaar op straat zou staan als ze voor afloop van de termijn geen andere woning had gevonden. Omdat eiseres hiermee niet voldoet aan de algemene voorwaarden van de Verordening heeft het college niet verder getoetst aan de specifieke voorwaarden. Volgens het college zijn er onvoldoende aanknopingspunten om op grond van de hardheidsclausule een urgentieverklaring aan eiseres te verlenen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren eiseres een woningurgentie te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat het college de aanvraag van eiseres heeft mogen afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voldoet eiseres aan de voorwaarde dat ze de situatie niet zelf heeft veroorzaakt of deze situatie niet had kunnen voorkomen.
6. Het college heeft bij het toekennen van een urgentieverklaring beoordelings- en beleidsvrijheid. Daarom moet de rechtbank het bestreden besluit terughoudend toetsen. Het restrictieve beleid van het college ten aanzien van urgentieverklaringen heeft als doel de verdeling van de woningvoorraad onder de vele woningzoekenden op een zo rechtvaardig mogelijke manier te regelen. Het verlenen van voorrang aan de één betekent namelijk dat andere woningzoekenden langer op een woning moeten wachten.
7. De regels over het aanvragen en toekennen van een urgentieverklaring staan in de Verordening. In artikel 11, vierde lid, van de Verordening zijn de zogenoemde algemene voorwaarden opgenomen. Als aan tenminste één van die voorwaarden niet wordt voldaan, wordt de aanvraag afgewezen en niet inhoudelijk verder beoordeeld. Een van de voorwaarden is dat de aanvrager de situatie waarin hij zich bevindt niet zelf heeft veroorzaakt of deze situatie niet had kunnen voorkomen. [2]
8. De rechtbank volgt het college niet in het standpunt dat eiseres de situatie waarin zij zich bevindt zelf heeft veroorzaakt of had kunnen voorkomen. Eiseres heeft in haar aanvraag toegelicht dat zij met haar oudste zoon een aantal jaren bij haar moeder heeft gewoond en daar is weg gegaan, omdat haar broertje regelmatig geweld toepaste. Dit was daarom geen veilige woonsituatie voor haar toen enige kind. Eiseres heeft vervolgens van september 2019 tot november 2020 woonruimte gehuurd in onderhuur. Omdat de huur verdubbeld werd en zij dat niet kon betalen, is zij noodgedwongen vertrokken. Vervolgens heeft ze tot 2021 tijdelijk in een loods op een industrieterrein gewoond. Eiseres stelt dat de loods niet geschikt was om in te wonen, dat zij er volgens het huurcontract niet mocht wonen en genoodzaakt was de loods te verlaten. Eiseres kwam daardoor op straat te staan en heeft zich daarom aangemeld bij Dudok. Volgens Dudok was er sprake van een sociale noodsituatie en zij hebben eiseres daarom een woning aangeboden voor een maximale huurduur van twee jaar. Eiseres heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht dat zij zich in 2021 in een acute noodsituatie bevond waarin ze kon kiezen tussen dakloos zijn of een huurcontract aangaan voor twee jaar. In die omstandigheid heeft eiseres een gerechtvaardigde keuze gemaakt en kan haar nu niet worden tegengeworpen dat ze de situatie zelf heeft veroorzaakt of had kunnen voorkomen. Het college heeft op zitting nog gesteld dat uit gedingstuk B20 volgt dat eiseres een zelfstandige woonruimte had voor zij bij haar moeder introk. De rechtbank leest dit niet in gedingstuk B20 noch ergens anders. Ook heeft het college dit niet in het bestreden besluit tegengeworpen. De rechtbank volgt het college in deze stelling niet.
8.1.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het college niet in redelijkheid de algemene voorwaarde als genoemd in artikel 11, vierde lid, onder g, van de Verordening aan de afwijzing ten grondslag heeft mogen leggen. Dit betekent ook dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank is van oordeel dat dit gebrek - het hanteren van een onjuiste grondslag voor het bestreden besluit - niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank vindt echter wel dat er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dat wordt hieronder uitgelegd.
Voldoet eiseres aan de voorwaarde dat zij er alles aan heeft gedaan om haar woonprobleem op te lossen?
9. Ter zitting heeft het college gesteld dat eiseres ook kan worden tegengeworpen dat zij er niet alles aan heeft gedaan om haar woonprobleem op te lossen, zoals volgt uit het door het college besprokene bij de hardheidsclausule. Eiseres had een huurovereenkomst voor bepaalde tijd, maar is pas in 2023 begonnen met zoeken naar een andere woning. Stukken waaruit moet blijken dat eiseres zich tijdig heeft ingespannen om andere woonruimte te vinden ontbreken, aldus het college.
10. Eiseres heeft als beroepsgrond aangevoerd, dat zij zich wel voldoende heeft ingespannen om een andere woning te vinden. Zij staat sinds 2018 ingeschreven als woningzoekende en ze reageert actief op met name lotingswoningen en ze heeft geen woningen geweigerd. Uit de verklaringen van De Schoor, onder andere die van 17 maart 2023, blijkt dat ze actief zoekt naar andere woonruimte. Daarnaast heeft eiseres in de bezwaarfase het Leger des Heils en Kwintes aangeschreven en die reageren niet. Er was wel een afspraak bij het Leger des Heils op 5 december 2023, maar toen kon eiseres niet. Zij heeft die afspraak afgezegd en er zou nog contact met haar worden opgenomen. Dat is niet gebeurd.
11. Op grond artikel 11, vierde lid, onder f, van de Huisvestingsverordening moet een woningzoekende er alles aan gedaan hebben om het probleem op te lossen; andere oplossingen zijn niet mogelijk of zijn uitgeput.
12. De rechtbank is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres er niet alles aan heeft gedaan om haar woonprobleem op te lossen. Het college stelt in dit verband terecht dat uit de brief van Dudok van 7 juli 2023 blijkt dat eiseres pas vanaf mei 2023 actief op zoek is gegaan naar een andere woning via WoningNet Almere , terwijl eiseres al vanaf 8 juli 2021 wist dat haar huurovereenkomst met Dudok van tijdelijke duur was en op 7 juli 2023 afliep. Ook stelt het college niet ten onrechte dat de gestelde initiatieven van eiseres om haar woonprobleem op te lossen niet zijn onderbouwd met stukken. Het college wijst in dit verband op de in brieven van De Schoor vermelde zoek-activiteiten, zoals het bekijken van particuliere woningen en het ingeschreven staan bij diverse woningbouwen in de omgeving van Almere /Amsterdam/Purmerend en het gestelde contact met verschillende makelaars en de stichting noodopvang Stedenwijk. Van eiseres mag verwacht worden dat ze die zoekpogingen documenteert. Het alleen inschakelen van maatschappelijke instellingen voor hulp is niet voldoende om aan deze algemene voorwaarde te voldoen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van eiseres zelf lag om een nieuwe afspraak bij het Leger des Heils te maken, toen de eerste afspraak niet doorging. De beroepsgrond slaagt niet.
Had het college de hardheidsclausule van toepassing moeten verklaren?
13. Bij het toepassen van de hardheidsclausule van artikel 27 van de Verordening komt het college een ruimte beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat de rechtbank dit punt dan ook slechts terughoudend kan toetsen.
14. De rechtbank heeft, evenals het college, begrip voor de niet ideale situatie van eiseres en haar kinderen. Toch vindt de rechtbank dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet op grond van de hardheidsclausule voor urgentie in aanmerking komt. Het college heeft in het bestreden besluit toegelicht dat hij de hardheidsclausule alleen toepast in zeer uitzonderlijke gevallen en dat de hardheidsclausule een uitzondering is op de uitzondering. Het college heeft kunnen vinden dat een dergelijk uitzonderlijke situatie zich nu niet voordoet, omdat eiseres en haar kinderen niet dakloos zijn en het volgens eiseres goed gaat met haar kinderen en zij zich niet in een onveilige situatie bevinden.
Handelt het college in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
15. Eiseres heeft verder nog aangevoerd dat het college handelt in strijd met artikel 8 van het EVRM, omdat eiseres door het afwijzend besluit genoodzaakt blijft een zwervend bestaan te leiden of een leven waarbij zij (al dan niet tijdelijk) wordt gescheiden van haar kinderen. Zij wordt hierdoor zodanig in haar privé- en gezinsleven aangetast dat het besluit daardoor in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
16. Artikel 8 van het EVRM heeft als doel het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven. In dit geval gaat het om de vraag of, hoewel niet aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan, niettemin een urgentieverklaring moet worden verleend. Aan het effectief respecteren daarvan kunnen positieve verplichtingen voor de overheid zijn verbonden. In dat verband moet, in zaken als deze, worden beoordeeld of in het besluit om een urgentieverklaring te weigeren een juist evenwicht is bereikt tussen de belangen van het individu en het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling. [3] Naar het oordeel van de rechtbank doen zich in het geval van eiseres geen feiten of omstandigheden voor waaruit een positieve verplichting tot het verlenen van een urgentieverklaring voortvloeit. Het college heeft erop kunnen wijzen dat niet is gebleken dat het voor eiseres niet mogelijk is op enigerlei wijze een gezinsleven met haar kinderen te hebben. Eiseres en haar kinderen hebben nu een huis. Het gezinsleven kan daar plaatsvinden. Het college heeft het belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiseres. Van een willekeurige inbreuk door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven, blijkt niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Handelt het college in strijd met artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK)?
17. Volgens eiseres handelt het college in strijd met artikel 3 van het IVRK, omdat het college met de afwijzing van de urgentie aanvraag de ontwrichtende situatie van eiseres en haar kinderen laat voortduren.
18. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat het beroep van eiseres op artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) niet slaagt. De rechtbank merkt op dat artikel 3, eerste lid, van het IVRK, geen norm bevat die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. De bestuursrechter kan slechts toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en dus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. [4] Dat is het geval. Het college heeft in het bestreden besluit expliciet rekening gehouden met de belangen van de kinderen van eiseres. Het college heeft meegewogen dat eiseres en haar kinderen geen zwervend bestaan leiden, het volgens eiseres zelf goed gaat met de kinderen en niet is gebleken van medische problematiek bij de kinderen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

19. Gelet op wat is overwogen onder 8. en 8.1. is het besluit (deels) gebaseerd op een onjuiste grondslag. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank laat de rechtsgevolgen in stand, omdat het college kan worden gevolgd in zijn standpunt dat niet is voldaan aan de algemene voorwaarde van artikel 11, vierde lid, onder f, van de Huisvestingsverordening en eiseres ook niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring op grond van hardheidsclausule. Dat betekent dat aan eiseres geen urgentieverklaring wordt verleend.
20. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt zij ook een vergoeding voor haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 11, vierde lid, onder g, van de Huisvestingsverordening Almere 2019
2.Artikel 11, vierde lid, onder g, van de Verordening
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2112.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4162