ECLI:NL:RBMNE:2024:6437

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/4594
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en vergelijkingsmethode

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] in [plaats]. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 741.000,- per waardepeildatum 1 januari 2022, voor het belastingjaar 2023. Eiser is het niet eens met deze vaststelling en stelt dat de waarde te hoog is, waarbij hij een lagere waarde van € 700.000,- bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde heeft bepaald op basis van gerealiseerde transactieprijzen van vergelijkbare woningen en niet op WOZ-waardes. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft geleverd voor de vastgestelde WOZ-waarde. De uitspraak op bezwaar blijft in stand en eiser krijgt geen gelijk.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4594

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: M. Boerlage).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] in [plaats] (de woning).
1.1.
De heffingsambtenaar heeft met de beschikking van 28 februari 2023 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 741.000,-. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2022 en geldt voor het belastingjaar 2023.
1.2.
De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting en aanslag Watersysteemheffing ingezetenen opgelegd. De WOZ-waarde is daarvoor als heffingsmaatstaf gehanteerd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar van 4 september 2023 (de bestreden uitspraak) het bezwaar ongegrond verklaard en de vastgestelde waarde van de woning gehandhaafd.
1.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben laten weten dat een zitting achterwege kan blijven. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten en geschil
2. Eiser is eigenaar van de woning, een 2-onder-1-kap woning uit 1935. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 133 m². De woning beschikt over een berging van 21 m² en ligt op een perceel van 327 m².
2.1.
Partijen verschillen van mening over de waarde van de woning per 1 januari 2022. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 700.000,-. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van de woning van € 741.000,-.
Het beoordelingskader
3. De waarde die op grond van de Wet WOZ moet worden vastgesteld is de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als de onroerende zaak op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
3.1.
De waarde van een woning wordt vaak het beste benaderd door de verkoopprijs van de eigen woning als deze kort voor of na de waardepeildatum (een jaar daarvoor of daarna) is verkocht. Meestal is er geen recent eigen verkoopcijfer beschikbaar om de WOZ-waarde te bepalen. Dan wordt de waarde bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank de argumenten die eiser heeft aangevoerd en waarmee de waarde wordt betwist, meewegen.
3.2.
Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar in beroep een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met vier verkopen in [plaats] in de wijk [wijk] , te weten:
  • [adres 2] , verkocht op 18 november 2020 voor € 715.000,-;
  • [adres 3] , verkocht op 24 augustus 2022 voor € 715.000,-;
  • [adres 4] , verkocht op 23 juli 2020 voor € 569.000,-
  • [adres 5] , verkocht op 22 juni 2022 voor € 1.045.015,-.
Volgens de heffingsambtenaar valt uit de verkoopprijzen van deze referentiewoningen af te leiden dat de WOZ-waarde van de woning van eiser niet te hoog is vastgesteld.
De beoordeling van de zaak
4. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de toelichting die daarop tijdens de zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Om tot dat oordeel te komen neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat zij in dezelfde omgeving liggen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat bouwjaar, doelmatigheid en uitstraling betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar inzichtelijk gemaakt dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten.
4.1.
Wat eiser in beroep aanvoert, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Dat legt zij hierna uit.
De WOZ-waardes van de gehanteerde referentiewoningen
5. Eiser stelt dat de WOZ-waarde van zijn woning te hoog is vastgesteld en wijst in dat kader op een door hemzelf opgestelde matrix waarin gegevens zijn opgenomen over de woning van eiser en de referentiewoningen aan de
[adres 6],
[adres 7] [adres 8]en
[adres 2]. Eiser heeft daarbij de WOZ-waardes van de referentiewoningen vergeleken met het verkoopcijfer en heeft daarbij een nieuwe prijs per vierkante meter berekend op basis van de vastgestelde WOZ-waarde van de verschillende referentiewoningen. Eiser concludeert tot een nieuwe m2-prijs van zijn woning van
€ 3.300,-. Volgens eiser blijkt uit deze berekening dat de WOZ-waarde van zijn woning niet hoger kan zijn dan € 700.000,-.
5.1.
De rechtbank constateert ten eerste dat de referentiewoningen aan de
[adres 6]en aan
[adres 7] [adres 8]in beroep niet meer door de heffingsambtenaar ter onderbouwing van de vastgestelde WOZ-waarde van de woning van eiser worden gebruikt. Bovendien overweegt de rechtbank dat de door de heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsmethode zich baseert op de gerealiseerde transactieprijzen en niet op de WOZ-waardes. De Wet WOZ schrijft voor dat de waarde elk jaar opnieuw wordt bepaald aan de hand van rond de waardepeildatum gerealiseerde transactiegegevens van vergelijkbare woningen, onafhankelijk van het jaar ervoor. De rechtbank overweegt daarnaast dat het de heffingsambtenaar vrij staat om de vastgestelde WOZ-waarde van de woning te onderbouwen met die referentiewoningen die hij het meest geschikt acht [1] , waarbij hij bij het bepalen van de WOZ-waarde mag aansluiten bij die vergelijkingsobjecten waarvoor de hoogste verkoopprijzen zijn gerealiseerd [2] . Het is de rechtbank niet gebleken dat de heffingsambtenaar daarvoor niet de beste vergelijkingen heeft gekozen. Ook blijkt uit de taxatiematrix dat de woning een m2-prijs heeft van € 3.472,- en de door de heffingsambtenaar gebruikte referentiewoningen respectievelijk € 4.024,-,
€ 4.067,-, en € 4.488,-. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat eiser stelt de keuze voor de gehanteerde referentiewoningen niet te betwisten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond, omdat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft en eiser geen gelijk krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Mennen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie het arrest van Gerechtshof Leeuwarden van 19 november 2002, ECLI:NL:GHLEE:2002:AF1499 en het arrest van Gerechtshof Leeuwarden van 10 februari 2006, ECLI:NL:GHLEE:2006:AV1715.
2.Zie het arrest van Gerechtshof Amsterdam van 13 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2163.