ECLI:NL:RBMNE:2024:7085

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
23/2180
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invorderingsbeschikking wegens verbeurte van dwangsommen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de invorderingsbeschikking die aan hem is opgelegd wegens de verbeurte van meerdere dwangsommen van in totaal € 5.500,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de overtreding kan worden toegerekend en dat hij deze heeft aanvaard. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan eiser is opgelegd omdat in zijn woning rookmelders en gekeurde blustoestellen ontbraken en er sprake was van huisvesting van meerdere huishoudens in strijd met het bestemmingsplan. Eiser heeft de huurovereenkomst met de huurders in 2019 opgezegd, maar verhuurde de woning in 2021 opnieuw. Bij controle op 29 juni 2022 bleek dat er meerdere personen op het adres woonden en dat de rookmelders niet goed functioneerden. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten heeft vervolgens de invordering van de dwangsommen opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 12 februari 2024 de zaak behandeld en geoordeeld dat eiser onvoldoende zorg heeft betracht om te voorkomen dat de overtreding plaatsvond. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2180

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. de Ruiter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten, het college
(gemachtigde: D. Lange).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de invorderingsbeschikking die aan hem is opgelegd wegens de verbeurte van meerdere dwangsommen van in totaal € 5.500,00.
1.1.
Met het besluit van 18 februari 2019 is een last onder dwangsom opgelegd omdat in de woning aan de [adres] in [plaats] (de woning) rookmelders in de verkeers- en verblijfruimten ontbreken en gekeurde blustoestellen ontbreken. Ook ziet de last op het handelen in strijd met het bestemmingsplan wegens de huisvesting van meerdere huishoudens in de woning.
1.2.
Eiser heeft de huurovereenkomst met de huurders in 2019 opgezegd en de huurders hebben de woning verlaten. Hierna heeft eiser de woning in 2021 opnieuw verhuurd.
1.3.
Op 29 juni 2022 is de woning gecontroleerd en is geconstateerd dat meerdere personen op het adres woonachtig waren en dat de rookmelders niet goed functioneerden. Het college is in het besluit van 22 september 2022 (de invorderingsbeschikking) overgegaan tot de invordering van de volgens het college verbeurde dwangsommen.
1.4.
Met de beslissing op bezwaar van 17 februari 2023 (het bestreden besluit) is het college bij de invorderingsbeschikking gebleven en is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college vergezeld door [A] .

Beoordelingskader

2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) moet bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. [1] Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat moet uitgaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
3. Een belanghebbende kan in de procedure tegen de invorderingsbeschikking of de kostenverhaalsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom of last onder bestuursdwang naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd of eiser geen overtreder is. [2]

Beoordeling door de rechtbank

4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. Eiser betoogt dat hij geen overtreder is en dat hij de conclusie van de commissie bezwaarschriften niet kan volgen. Volgens de commissie had eiser meer inspanning kunnen verrichten om tot afspraken met de huurder te komen, om zo te controleren of zijn woning overeenkomstig de regelgeving werd gebruikt. Volgens eiser had hij geen reden om de niet-nakoming van de huurovereenkomst te veronderstellen. Hij had geen wetenschap van de overlast en eiser vindt dat het college hem had moeten informeren over de klachten. Eiser voert ook aan dat hij privaatrechtelijk slechts beperkte mogelijkheden heeft om (on)juist gebruik van een gehuurde woning af te dwingen en te controleren. Volgens eiser moet er dan wetenschap zijn van onjuist gebruik en hij wijst daarbij op twee uitspraken van de rechtbank Rotterdam en de rechtbank Amsterdam. [3]
6. Onder overtreder wordt verstaan degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is overtreder in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de gedraging is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en als overtreder worden aangemerkt.
7. Voor de vraag aan wie de overtreding is toe te rekenen, moet worden gekeken naar de strafrechtelijke criteria voor functioneel daderschap, zoals die zijn geformuleerd door de strafkamer van de Hoge Raad. [4] Voor zover het gaat om natuurlijke personen kan een (verboden) gedraging in redelijkheid aan de verdachte als (functioneel) dader worden toegerekend indien deze erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en indien zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de verdachte werd aanvaard of placht te worden aanvaard. [5] Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de verdachte kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. [6]
8. Het toepassen van de hiervoor gegeven criteria op de onderhavige zaak leidt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake was van beschikkingsmacht van eiser en dat ook is voldaan aan het aanvaardingsvereiste. Dit licht de rechtbank als volgt toe.
9. Eiser had beschikkingsmacht omdat hij eigenaar is van de woning. Een woningeigenaar kan in de regel beschikken over het gebruik van zijn woning, ook als hij deze heeft verhuurd. Dat kan bijvoorbeeld door in een overeenkomst bepalingen daarover op te nemen. [7] De rechtbank vindt dat eiser kan beschikken over de wijze waarop de woning wordt gebruikt omdat daarover in de huurovereenkomst van 29 november 2021 bepalingen zijn opgenomen. De woning is volgens artikel 1.2 van de huurovereenkomst uitsluitend bestemd om te worden gebruikt als woonruimte.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de overtreding ook aanvaard doordat eiser niet de zorg heeft betracht die in redelijkheid van eiser kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. In artikel 2 van de algemene bepalingen van de huurovereenkomst is weliswaar bepaald dat de woning zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder niet onderverhuurd mag worden. Daaronder is ook begrepen het verhuren van kamers. Maar in de huurovereenkomst zijn geen bepalingen opgenomen om de woning (met voorafgaande aankondiging en toestemming) te controleren op verhuur van kamers aan meerdere huishouders. Dit terwijl aan eiser in 2019 een last onder dwangsom was opgelegd in verband met de huisvesting van meerdere huishouders in de woning. Eiser was hierdoor een gewaarschuwd verhuurder. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van eiser gelegen om hierover afspraken te maken bij het aangaan van de nieuwe huurovereenkomst in 2021. De rechtbank merkt daarbij op dat op de eigenaar van een pand die dat verhuurt, een eigen verantwoordelijkheid rust voor het rechtmatig gebruik van de woning. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand dient de eigenaar aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand aldus werd gebruikt. [8]
11. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij geen controles heeft uitgevoerd, maar dat dit alleen gebeurde door (onderhoud)monteurs. Ook heeft eiser op de zitting aangegeven dat hij nooit om een bewijs van inschrijving op het adres uit het BRP heeft gevraagd aan de huurders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende gebruik gemaakt van zijn beschikkingsmacht door geen controlemogelijkheid in de huurovereenkomst op te nemen en geen toezicht te houden op het gebruik van de woning. Hierdoor heeft eiser de gedraging aanvaard. Eiser heeft op de zitting naar voren gebracht dat het ingaan van de huur de inhoud van de huurovereenkomst aan de huurder werd toegelicht door een Poolse dame. Dit maakt de situatie naar het oordeel van de rechtbank echter niet anders, omdat nog steeds geen controle of toezicht van het gebruik van de woning werd gehouden.
12. Uit de twee uitspraken waar eiser naar verwijst blijkt bovendien niet dat geen controlemogelijkheden op onderverhuur en of kamerverhuur in een huurovereenkomst kunnen worden opgenomen. Eiser heeft verder ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij of derden bij de woning aanwezig zijn geweest voor onderhoud en geen onderverhuur en/of kamerverhuur hebben waargenomen. Dit geldt ook ten aanzien van de rookmelders, waarvan nooit een controle heeft plaatsgevonden. Dat eiser geen klachten van omwonenden heeft ontvangen, is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet relevant, mede omdat eiser tijdens de zitting heeft aangegeven dat de omwonenden niet wisten dat hij de eigenaar van de woning is.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijkt krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Burggraaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2024.
De griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466.
2.Uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019: ECLI:NL:RVS:2019:466.
3.Uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7340 en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7771.
4.De uitspraken van de ABRvS van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2067 en ECLI:NL:RVS:2023:2071.
5.Uitspraak van de ABRvS van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2071.
6.Vergelijk ook de arresten van de Hoge Raad van 23 februari 1954, ECLI:NL:HR:1954:3 (IJzerdraad-arrest), en van 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3487.
7.Uitspraak van de ABRvS van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2071.
8.Uitspraak van de ABRvS van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:103.