ECLI:NL:RBMNE:2024:7090

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
23/1649
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de vaststelling van de beslagvrije voet van een eiser zonder vast woonadres

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2024 een tussenuitspraak gedaan over de vaststelling van de beslagvrije voet van de eiser, die geen vast woonadres heeft, maar enkel een briefadres. De rechtbank oordeelt dat het Uwv, dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving, ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit artikel biedt de mogelijkheid om een uitzondering te maken op de standaard berekening van de beslagvrije voet voor mensen zonder woonadres. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in de beslissing op bezwaar te herstellen. Het Uwv heeft op 21 februari 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van de eiser alsnog gegrond werd verklaard, maar de beslagvrije voet werd vastgesteld op € 1.058,- per 1 januari 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv de beslagvrije voet per 1 juli 2022 niet opnieuw heeft berekend, waardoor het gebrek in de eerdere beslissing niet volledig is hersteld. De rechtbank heeft het Uwv de termijn van zes weken gegeven om het gebrek te herstellen en heeft de verdere beslissing aangehouden tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1649 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder.

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de vaststelling van de beslagvrije voet van eiser per 1 juli 2022 en per 1 januari 2023 door het Uwv.
2. Op 17 oktober 2023 [1] heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment en een beschrijving van de zaak, verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in de beslissing op bezwaar (het bestreden besluit 1) te herstellen. In reactie op de tussenuitspraak heeft het Uwv op 21 februari 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen (het bestreden besluit 2). Daarbij heeft het Uwv het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard en geconcludeerd dat eiser met ingang van 1 januari 2023 geen aflossingscapaciteit heeft. De beslagvrije voet is vastgesteld op € 1.058,-.
4. Eiser heeft niet gereageerd op het bestreden besluit 2.
5. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

6. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
7. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat het Uwv ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Om dit gebrek te herstellen moest het Uwv de beslagvrije voet opnieuw berekenen met toepassing van artikel 475e Rv per 1 juli 2022 en per 1 januari 2023.
De herstelpoging van het Uwv
8. Het Uwv heeft in zijn herstelpoging de beslagvrije voet van eiser opnieuw berekend per 1 januari 2023 met inachtneming van artikel 475e Rv. Eiser heeft daar geen gronden tegen aangevoerd. Het Uwv heeft in zijn herstelpoging echter niet de beslagvrije voet van eiser per 1 juli 2022 opnieuw berekend. Dit betekent dat het Uwv de gebreken in het bestreden besluit 1 niet volledig heeft hersteld.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv het gebrek ten aanzien van de berekening van de beslagvrije voet per 1 januari 2023 heeft hersteld. Het gebrek ten aanzien van de berekening van de beslagvrije voet per 1 juli 2022 is niet hersteld. De rechtbank kiest er in het kader van de finale geschilbeslechting voor om een tweede tussenuitspraak te doen, omdat het gebrek in principe te herstellen is. Uit de herstelpoging maakt de rechtbank op dat het Uwv dat waarschijnlijk ook van plan was, maar onbedoeld onvolledig is geweest in zijn herstelpoging.
10. Het geconstateerde gebrek kan door het Uwv worden hersteld door ook de beslagvrije voet per 1 juli 2022 opnieuw te berekenen met toepassing van artikel 475e Rv. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Het Uwv moet zo spoedig mogelijk, dat wil zeggen binnen twee weken na verzending van de tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het Uwv gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser vervolgens in de gelegenheid stellen om binnen twee weken te reageren op het (beoogde) herstel van het gebrek door het Uwv. In beginsel, ook in de situatie dat het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank vervolgens zonder tweede zitting einduitspraak doen op het beroep.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het Uwv op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.