ECLI:NL:RBMNE:2024:7096

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
UTR 23/4922
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde educatieve maatregel alcohol en verkeer door het CBR

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de oplegging van een educatieve maatregel alcohol en verkeer (EMA) door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser werd op 9 mei 2023 aangehouden op verdenking van rijden onder invloed van alcohol, waarbij een ademalcoholgehalte van 360 µg/l werd gemeten. Ten tijde van de aanhouding beschikte eiser over een rijbewijs voor snorfietsen (categorie AM) en had hij nog geen rijbewijs B. Op 21 juli 2023 legde het CBR een EMA op aan eiser, ondanks het feit dat hij op het moment van de overtreding alleen een rijbewijs AM had.

De rechtbank oordeelt dat het CBR ten onrechte een EMA heeft opgelegd, omdat volgens de geldende regelgeving een EMA niet kan worden opgelegd aan bestuurders met alleen een rijbewijs AM. De rechtbank benadrukt dat het peilmoment voor de oplegging van een EMA het moment van de overtreding is, en niet het moment waarop het CBR de melding ontvangt of een besluit neemt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het CBR en herroept het eerdere besluit van 21 juli 2023, waarbij het CBR het cursusgeld aan eiser moet terugbetalen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en bepaalt dat het CBR het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4922

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: P.J. de Campos Neto)
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: drs. M.M. van Dongen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van een educatieve maatregel alcohol en verkeer (EMA).
1.1.
Eiser is naar aanleiding van een melding over vermoedelijk alcoholgebruik op 9 mei 2023 aangehouden terwijl hij op een snorfiets reeds. Bij een ademanalyse is een alcoholgehalte van 360 µg/l gemeten. Eiser had op het moment van aanhouding een beginnersrijbewijs, rijbewijscategorie AM. Op 12 juni 2023 heeft eiser zijn rijbewijs B gehaald. Op 14 juli 2023 heeft de politie een melding gedaan aan het CBR als bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994). Naar aanleiding van deze melding en het bijbehorende proces-verbaal heeft het CBR op 21 juli 2023 besloten om aan eiser een EMA op te leggen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 24 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.3.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen de oplegging van een EMA. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht het CBR een EMA opleggen?
Standpunt van eiser
4. Eiser betwist niet dat hij is aangehouden door de politie vanwege rijden onder invloed van alcohol en dat er een ademalcoholgehalte van 360 µg/l is gemeten. Eiser betwist dat hem een EMA opgelegd kon worden, omdat hij ten tijde van zijn aanhouding alleen beschikte over een rijbewijs AM en niet over een rijbewijs B.
Standpunt van het CBR
5. Het CBR vindt dat eiser wel een EMA opgelegd kon worden. Een persoon die met een te hoog ademalcoholgehalte op een snorfiets rijdt en alleen in het bezit is van een rijbewijs AM wordt geen EMA opgelegd. Dit volgt uit de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling), waarin staat dat medische geschiktheid niet geldt voor rijbewijs AM. Eiser, die ten tijde van zijn aanhouding alleen beschikte over een rijbewijs AM, is wel een EMA opgelegd, omdat hij ten tijde van de mededeling op 14 juli 2023 en ten tijde van het besluit op 21 juli 2023 inmiddels wel beschikte over een rijbewijs B. Bij dat rijbewijs is medische geschiktheid relevant. Het CBR heeft in dit verband ook gewezen op artikel 131 van de Wvw waarin staat dat het CBR binnen vier weken na ontvangst van de mededeling het besluit moet nemen en op artikel 3, derde lid, van de Regeling, waarin staat dat het meest recente feit waar de mededeling op is gebaseerd ten tijde van de mededeling niet langer dan zes maanden geleden geconstateerd moet zijn.
Toetsingskader
6. Op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid, dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
7. Die ministeriële regeling is de hiervoor al genoemde Regeling. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling, wordt een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bijlage bij de Regeling.
8. In artikel 11, eerste lid, onder b, van de Regeling is bepaald dat het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel alcohol en verkeer indien bij betrokkene in de hoedanigheid van beginnende bestuurder een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 350 µg/l, respectievelijk 0,8‰, maar lager is dan 570 µg/l, respectievelijk 1,3‰, of indien betrokkene heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede of derde lid, van de Wvw.
9. In de bijlage van de Regeling worden de feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel,
met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke
geschiktheidvoor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, beschreven. Onder “A. rijvaardigheid en gedrag” staan de vaardigheden benodigd voor het besturen van een motorrijtuig. Onder “B geschiktheid” staan eisen voor geschiktheid, waaronder lichamelijke geschiktheid, geestelijke geschiktheid en drogerende stoffen waaronder alcohol (onderstreping door de rechtbank).
Oordeel van de rechtbank
10. Uit het hiervoor weergegeven toetsingskader volgt dat een EMA niet wordt opgelegd wanneer een persoon ten tijde van overtreding van artikel 8 van de Wvw 1994 alleen beschikt over een rijbewijs categorie AM. Dat is bij eiser het geval. De rechtbank is daarom van oordeel dat het CBR ten onrechte aan eiser een EMA heeft opgelegd. Dat eiser sinds 12 juni 2023 (dus voor de datum waarop de politie de melding aan het CBR heeft gedaan) beschikt over een rijbewijs categorie B maakt dat oordeel niet anders. Het peilmoment om wel of niet een EMA op te leggen is, mede gelet op het beginsel van rechtszekerheid, het moment van de overtreding en dus niet het moment waarop het CBR de mededeling van de politie ontvangt of een besluit neemt. Dit geldt te meer nu de beslistermijn voor het CBR van vier weken als genoemd in artikel 131, eerste lid, van de Wvw 1994 geen fatale termijn is. [1] Het kan niet de bedoeling zijn dat de bevoegdheid om een EMA op te leggen afhankelijk is van de slagvaardigheid van de politie of het CBR. De beroepsgrond slaagt.
11. Het CBR heeft ten onrechte een EMA aan eiser opgelegd. Dat betekent dat wat eiser verder nog heeft aangevoerd niet meer besproken hoeft te worden.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 21 juli 2023, waarbij een EMA is opgelegd, te herroepen. Aan dat besluit kleeft immers hetzelfde gebrek als aan het bestreden besluit. Omdat de rechtbank het besluit van 21 juli 2023 herroept moet het CBR het door eiser betaalde cursusgeld aan hem terugbetalen.
13. Omdat het beroep gegrond is, moet het CBR het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 24 augustus 2023;
- herroept het besluit van 21 juli 2023;
- bepaalt dat het CBR het griffierecht van €184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2687)