Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen de oplegging van een EMA. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht het CBR een EMA opleggen?
4. Eiser betwist niet dat hij is aangehouden door de politie vanwege rijden onder invloed van alcohol en dat er een ademalcoholgehalte van 360 µg/l is gemeten. Eiser betwist dat hem een EMA opgelegd kon worden, omdat hij ten tijde van zijn aanhouding alleen beschikte over een rijbewijs AM en niet over een rijbewijs B.
5. Het CBR vindt dat eiser wel een EMA opgelegd kon worden. Een persoon die met een te hoog ademalcoholgehalte op een snorfiets rijdt en alleen in het bezit is van een rijbewijs AM wordt geen EMA opgelegd. Dit volgt uit de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling), waarin staat dat medische geschiktheid niet geldt voor rijbewijs AM. Eiser, die ten tijde van zijn aanhouding alleen beschikte over een rijbewijs AM, is wel een EMA opgelegd, omdat hij ten tijde van de mededeling op 14 juli 2023 en ten tijde van het besluit op 21 juli 2023 inmiddels wel beschikte over een rijbewijs B. Bij dat rijbewijs is medische geschiktheid relevant. Het CBR heeft in dit verband ook gewezen op artikel 131 van de Wvw waarin staat dat het CBR binnen vier weken na ontvangst van de mededeling het besluit moet nemen en op artikel 3, derde lid, van de Regeling, waarin staat dat het meest recente feit waar de mededeling op is gebaseerd ten tijde van de mededeling niet langer dan zes maanden geleden geconstateerd moet zijn.
6. Op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid, dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
7. Die ministeriële regeling is de hiervoor al genoemde Regeling. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling, wordt een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bijlage bij de Regeling.
8. In artikel 11, eerste lid, onder b, van de Regeling is bepaald dat het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel alcohol en verkeer indien bij betrokkene in de hoedanigheid van beginnende bestuurder een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 350 µg/l, respectievelijk 0,8‰, maar lager is dan 570 µg/l, respectievelijk 1,3‰, of indien betrokkene heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede of derde lid, van de Wvw.
9. In de bijlage van de Regeling worden de feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel,
met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke
geschiktheidvoor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, beschreven. Onder “A. rijvaardigheid en gedrag” staan de vaardigheden benodigd voor het besturen van een motorrijtuig. Onder “B geschiktheid” staan eisen voor geschiktheid, waaronder lichamelijke geschiktheid, geestelijke geschiktheid en drogerende stoffen waaronder alcohol (onderstreping door de rechtbank).
10. Uit het hiervoor weergegeven toetsingskader volgt dat een EMA niet wordt opgelegd wanneer een persoon ten tijde van overtreding van artikel 8 van de Wvw 1994 alleen beschikt over een rijbewijs categorie AM. Dat is bij eiser het geval. De rechtbank is daarom van oordeel dat het CBR ten onrechte aan eiser een EMA heeft opgelegd. Dat eiser sinds 12 juni 2023 (dus voor de datum waarop de politie de melding aan het CBR heeft gedaan) beschikt over een rijbewijs categorie B maakt dat oordeel niet anders. Het peilmoment om wel of niet een EMA op te leggen is, mede gelet op het beginsel van rechtszekerheid, het moment van de overtreding en dus niet het moment waarop het CBR de mededeling van de politie ontvangt of een besluit neemt. Dit geldt te meer nu de beslistermijn voor het CBR van vier weken als genoemd in artikel 131, eerste lid, van de Wvw 1994 geen fatale termijn is.Het kan niet de bedoeling zijn dat de bevoegdheid om een EMA op te leggen afhankelijk is van de slagvaardigheid van de politie of het CBR. De beroepsgrond slaagt.
11. Het CBR heeft ten onrechte een EMA aan eiser opgelegd. Dat betekent dat wat eiser verder nog heeft aangevoerd niet meer besproken hoeft te worden.