ECLI:NL:RBMNE:2024:7522

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
23/6035
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de definitieve vaststelling van zorgtoeslag door Dienst Toeslagen over het jaar 2020

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 19 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van Dienst Toeslagen om de zorgtoeslag over het jaar 2020 definitief vast te stellen op € 0 beoordeeld. Eiser had eerder zorgtoeslag aangevraagd, maar na een wijziging van zijn geregistreerde verzamelinkomen door de inspecteur van de Belastingdienst, heeft Dienst Toeslagen de zorgtoeslag herzien en vastgesteld op € 0. Eiser betwistte deze herziening en voerde aan dat de aanslag van de inspecteur geen geldig inkomensgegeven was, omdat deze alleen ter behoud van rechten was opgelegd en niet onherroepelijk vaststond. De rechtbank oordeelt dat Dienst Toeslagen terecht het door de inspecteur vastgestelde inkomensgegeven heeft gebruikt voor de berekening van de zorgtoeslag. De rechtbank stelt vast dat de wetgeving niet vereist dat het inkomensgegeven definitief moet zijn vastgesteld voordat het kan worden gebruikt door Dienst Toeslagen. Eiser krijgt geen terugbetaling van griffierecht en geen vergoeding van proceskosten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6035

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.A. Piek),
en

Dienst Toeslagen, kantoor [gemeente] , Dienst Toeslagen

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van Dienst Toeslagen om de zorgtoeslag over het jaar 2020 definitief vast te stellen op € 0.
1.1.
Met het bestreden besluit van 23 november 2023 op het bezwaar van eiser is Dienst Toeslagen bij dat besluit gebleven.
1.2.
Dienst Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van Dienst Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

Vaststaande feiten
2. Namens eiser is op 21 april 2021 zorgtoeslag aangevraagd per 1 januari 2020.
2.1.
Bij besluit van 1 oktober 2021 heeft Dienst Toeslagen de zorgtoeslag over 2020 definitief vastgesteld op € 1.250 rekening houdend met een toetsingsinkomen van
€ 11.705.
2.2.
Dienst Toeslagen heeft op 18 oktober 2023 een melding van de Basisregistratie inkomen (BRI) ontvangen dat de inspecteur het geregistreerde verzamelinkomen van eiser over 2020 heeft gewijzigd naar € 19.712.390 en daarnaast € 19.700.685 aan voordeel uit sparen en beleggen op een grondslag sparen en beleggen van € 373.827.057 heeft vastgesteld. Naar aanleiding van deze melding heeft Dienst Toeslagen met dagtekening van 10 november 2023 de tegemoetkoming zorgtoeslag herzien en definitief vastgesteld op € 0 en de te veel verstrekte voorschotten van € 1.367 (inclusief rente van € 117) teruggevorderd, omdat het bedrag dat eiser aan vermogen heeft de vermogensgrens overschrijdt. Voor zorgtoeslag over 2020 geldt een vermogensgrens van € 116.613 voor de grondslag sparen en beleggen. Deze vermogensgrens bestaat uit het bedrag van € 30.846 voor een aanvrager zonder toeslagpartner en een vrijstellingsbedrag van € 85.767. [1] Daarnaast is de inkomensgrens voor de zorgtoeslag over 2020 voor een aanvrager zonder toeslagpartner
€ 30.481.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of Dienst Toeslagen terecht het door de inspecteur voor de inkomstenbelasting vastgestelde inkomensgegeven heeft gebruikt voor de definitieve berekening zorgtoeslag over 2020. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft Dienst Toeslagen op een correcte wijze het vermogen bepaald bij de berekening van de zorgtoeslag over 2020?
5. Eiser kan zich niet verenigen met de vaststelling van de zorgtoeslag over 2020. Ter zitting heeft eiser aangevoerd en toegelicht dat de aanslag van de inspecteur geen inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) is, omdat de aanslag inkomstenbelasting alleen “ter behoud van rechten” is opgelegd. Het gaat volgens eiser om een zeer ruime schatting van zijn verzamelinkomen en vermogen zonder enige basis in de feiten en er is daarmee geen sprake van gegevens die bij de inspecteur bekend zijn. Ook kan er geen sprake van inkomensgegeven zijn, omdat de aanslag niet onherroepelijk vaststaat. Tot slot stelt eiser dat de gevolgen onevenredig zijn; eiser moet zijn ziektekostenverzekering wel kunnen betalen.
5.1.
Dienst Toeslagen stelt zich op het standpunt dat het juiste inkomensgegeven is gebruikt bij de herziene definitieve berekening van de zorgtoeslag over 2020. Daarnaast heeft Dienst Toeslagen ter zitting toegelicht dat aan eiser uitstel van betaling is gegund voor het terugbetalen van de zorgtoeslag totdat de inkomensbelasting over 2020 onherroepelijk is vastgesteld. [2] Dit betekent dat de te veel verstrekte voorschotten aan (zorg)toeslag niet worden ingevorderd zolang de procedure omtrent de inkomstenbelasting over 2020 loopt.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Zorgtoeslag is een inkomensafhankelijke uitkering. Dit betekent dat de hoogte van de toeslag wordt berekend aan de hand van de draagkracht van een belanghebbende. [3] De draagkracht bestaat uit het inkomen en het vermogen van de belanghebbende. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de inspecteur van de Belastingdienst (in de volksmond Belastingdienst blauw) en de Dienst Toeslagen (Belastingdienst rood) twee verschillende bestuursorganen zijn, die los van elkaar staan en hun eigen bevoegdheden hebben. De inspecteur van de Belastingdienst is bevoegd het verzamelinkomen en het vermogen vast te stellen. Dienst Toeslagen is bevoegd de inkomensafhankelijke regelingen uit te voeren. Uit vaste rechtspraak volgt dat Dienst Toeslagen het inkomen in aanmerking dient te nemen zoals vastgesteld door de inspecteur van de Belastingdienst. [4] De hoogte van het inkomen blijkt uit de aanslag inkomstenbelasting en is het inkomensgegeven zoals vastgesteld in de BRI. Dienst Toeslagen en de bestuursrechter zijn niet bevoegd om zich uit te laten over de vaststelling van de hoogte van de inkomstenbelasting. Deze rechtbank kan in deze procedure enkel een oordeel geven over de vaststelling van de zorgtoeslag. De rechtbank laat eisers stellingen ten aanzien van de onjuistheid van de aanslag inkomensbelasting dan ook verder onbesproken.
5.3.
Op grond van artikel 20, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), herziet Dienst Toeslagen de tegemoetkoming, indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een wijziging van een inkomensgegeven blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, met inachtneming van die wijziging. De Afdeling heeft geoordeeld dat het inkomensgegeven niet in rechte moet vaststaan voordat het kan worden opgenomen in de BRI. [5] Op grond van artikel 21, onderdeel e, ten eerste, van de Awr is het inkomensgegeven het na afloop van het kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen. Uit de tekst van die bepaling kan niet worden afgeleid dat het inkomensgegeven definitief moet zijn vastgesteld om door Dienst Toeslagen in zijn besluitvorming te kunnen worden gebruikt. Dienst Toeslagen is dus niet gehouden om met het definitief vaststellen van het recht op zorgtoeslag te wachten totdat de procedure over de hoogte van het inkomensgegeven is afgerond.
5.4.
Verder is de rechtbank van oordeel dat Dienst Toeslagen bij de vaststelling van het recht op zorgtoeslag over 2020 terecht is uitgegaan van het in de BRI geregistreerde inkomensgegeven van eiser. Omdat het in de BRI gewijzigde geregistreerde inkomen over het jaar 2020 hoger was dan het vooraf geschatte inkomen, moest Dienst Toeslagen op grond van artikel 20 van de Awir de eerder toegekende toeslag te herzien op basis van dat verzamelinkomen. Dat het gaat om een aanslag ter behoud van rechten maakt dit niet anders. Het is nog steeds een aanslag in de zin van artikel 21, onder e en onder 1, van de Awr en daarmee een inkomensgegeven als bedoeld in dat artikel en artikel 20 van de Awir. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
5.5.
Voor wat betreft de evenredigheid is van belang dat de wetgever in artikel 20 van de Awir een voorziening heeft getroffen voor de situatie dat de aanslag inkomstenbelasting zou wijzigen en alsnog een lager bedrag wordt aangeslagen. In dat geval is Dienst Toeslagen namelijk verplicht om te herzien. Dit is ook ter zitting door Dienst Toeslagen bevestigd. Verder heeft Dienst Toeslagen op de zitting bevestigd dat eiser uitstel van betaling is gegund totdat de procedure omtrent de aanslag inkomstenbelasting 2020 bij de inspecteur van de Belastingdienst is afgerond. Nu eiser zorgtoeslag over 2020 heeft ontvangen en dit nu (nog) niet hoeft worden terugbetaald ziet de rechtbank geen onevenredigheid. Ook deze beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat Dienst Toeslagen terecht het door de inspecteur vastgestelde inkomensgegeven over 2020 heeft gebruikt voor de definitieve berekening zorgtoeslag voor het jaar 2020. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L.K. Dagmar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag (Wzt).
2.Uit artikel 8, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen volgt dat Dienst Toeslagen uitstel van betaling van de terugvordering kan verlenen tot het moment waarop op het bezwaar, het beroep of hoger beroep is beslist.
3.Dit volgt uit artikel 1, eerste lid, sub e juncto tweede lid, van de Wzt.
4.Uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0491, bevestigd in onder andere ECLI:NL:RVS:2014:1293, ECLI:NL:RVS:2020:433 en ECLI:NL:RVS:2020:2751.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3396.