In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen de besloten vennootschap [eiseres] B.V. en de gedaagden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De eiseres vorderde betaling van de eindafrekening van de huur, inclusief servicekosten en verwarmingskosten. De gedaagden waren het niet eens met de eindafrekening, met name over de verwarmingskosten. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2025 waren de gedaagden niet aanwezig, terwijl de gemachtigde van de eiseres en een beheerder wel aanwezig waren.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden huurders zijn en dat de eiseres een professionele verhuurder is. De rechter heeft ambtshalve de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden getoetst op oneerlijke bepalingen. De kantonrechter oordeelde dat de bepalingen over de jaarlijkse huurverhoging, servicekosten en verwarmingskosten niet oneerlijk waren, maar dat de bepaling over buitengerechtelijke incassokosten dat wel was. De vordering tot betaling van de eindafrekening werd toegewezen, met uitzondering van het bedrag voor de verwarmingskosten, omdat deze niet op basis van meterstanden was vastgesteld.
De kantonrechter heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van € 1.157,27, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 mei 2024. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de relevante bepaling uit de algemene voorwaarden was vernietigd. De gedaagden zijn ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 848,29. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.