Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt of de minister terecht heeft geweigerd om de schuld van eiseres over te nemen. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Het beroep richt zich tegen het besluit van de minister om de schuld van eiseres aan [A] niet op grond van de Wht over te nemen. Niet in geschil is dat de schuld aan [A] een informele schuld betreft. Het betreft een geldlening van € 1.000,- die door [A] aan eiseres is verstrekt op 14 juni 2019.
Toetsing aan het Besluit betalen private schulden of Wht?
9. Eiseres meent dat het Besluit betaling private schulden (het Besluit) van toepassing is. De Wht beperkt de procesmogelijkheden van eiseres, terwijl de wetgever daar geen reden voor heeft gegeven bij het vaststellen van de terugwerkende kracht. Eiseres verwijst ook naar de uitspraak van deze rechtbank van 24 april 2023.
10. Het betoog van eiseres dat de rechtbank het bestreden besluit had moeten toetsen aan het Besluit kan niet slagen. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders onterecht stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen teruggevorderd. De ouders zijn door de aanpak van de Dienst Toeslagen langdurig in grote financiële problemen en onzekerheid gebracht. Zij hebben (financiële) schade geleden en zijn aangetast in hun rechtsgevoel. De regering heeft hiervoor excuses aangeboden en wil de problemen van gedupeerde ouders oplossen.
11. Onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is de overname van (opeisbare achterstanden van) private schulden van gedupeerde ouders door de overheid. Het overnemen van private schulden wordt namens de minister uitgevoerd door uitvoeringsorganisatie Sociale Banken Nederland (SBN).
12. Toen het primaire besluit genomen werd, gold als grondslag voor de besluitvorming het Besluit. Het Besluit was vastgesteld vooruitlopend op nieuwe wetgeving over de hersteloperatie om gedupeerde ouders tegemoet te komen. Ten tijde van het bestreden besluit was het Besluit (per 2 november 2022) verankerd in afdeling 4.1 van de Wht. Afdeling 4.1 van de Wht heeft terugwerkende kracht tot en met 29 oktober 2021.Besluiten vanaf die datum over het al dan niet overnemen van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen, worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 4.1 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.Uit de memorie van toelichtingblijkt dat de wetgever voor deze terugwerkende kracht doelbewust heeft gekozen, om de beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie zijn gegeven alsnog van een wettelijke basis te voorzien. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak toetst aan de bepalingen van de Wht. De vereisten die de Wht stelt voor het overnemen en het betalen van private schulden zijn – in deze zaak – gelijk aan de vereisten die het Besluit stelde.
Over de notariële akte
13. Eiseres voert aan dat de notariële akte een niet noodzakelijke en onredelijk bezwarende eis is die de evenredigheidstoets niet haalt, zodat deze eis in het geval van eiseres buiten toepassing moet worden gelaten. Eiseres verwijst in dit kader tevens naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 mei 2024. Een beroep op de hardheidsclausule is mogelijk, indien het vasthouden aan de eis van een notariële akte als bewijs voor het bestaan van een informele schuld onbillijk is. Daarbij wordt genoemd het kunnen aanleveren van authentieke documenten. In de uitspraak van 11 december 2024heeft de Afdeling vervolgens uitvoering gegeven aan deze uitspraak. Eiseres heeft met [A] een overeenkomst gesloten en er is aanvullend bewijs in de vorm van bankafschriften en schriftelijke ingebrekestellingen. Eiseres biedt daarvan bewijs aan. Op de zitting heeft eiseres desgevraagd verduidelijkt dat het beroep op de hardheidsclausule niet ziet op schrijnende omstandigheden, maar wel op de mogelijkheid om op een andere wijze het bestaan van de informele schuld aannemelijk te maken.
14. Hoofdstuk 4 van de Wht regelt onder welke voorwaarden gedupeerden in aanmerking komen voor het overnemen en betalen van private schulden. Voor deze uitspraak is artikel 4.1. van de Wht van belang.
Op grond van artikel 4.1, tweede lid, van de Wht neemt de minister een geldschuld over als deze:
- is ontstaan na 31 december 2005;
- vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden; en
- niet is voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan.
Verder volgt uit artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht dat schulden die niet zijn ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf van de schuldeiser verrichte rechtshandeling (de zogenaamde informele/private schulden), alleen worden overgenomen als de schuld is vastgelegd in een notariële akte, die is opgesteld in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak. Deze vereisten volgen dwingend uit de wet. Als niet aan deze vereisten is voldaan, kan de schuld niet worden overgenomen. Dit is alleen anders indien aanleiding bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule.
15. De vereisten voor de overname van schulden in artikel 4.1. van de Wht zijn dwingendrechtelijke bepalingen vastgelegd in een wet in formele zin. Uit vaste rechtspraak van de Afdelingvolgt dat de rechtbank deze bepalingen niet aan het evenredigheidsbeginsel of andere algemene rechtsbeginselen mag toetsen. In artikel 120 van de Grondwet is namelijk bepaald dat de rechter niet treedt in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen. In recente rechtspraakten aanzien van artikel 4.1 van de Wht is dit nogmaals bevestigd. Uit deze rechtspraak volgt wel dat er aanleiding kan bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de betreffende wettelijke bepaling leidt, als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Dat is het geval als die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven, maar dat is hier niet aan de orde. De eis van de notariële akte als bewijs van het bestaan van een informele schuld en van betalingsafspraken is bewust in de wet opgenomen om zoveel mogelijk zeker te stellen dat alleen daadwerkelijk bestaande en opeisbare schulden worden overgenomen. Dit is gedaan in het besef dat informele leningen meestal niet in een notariële akte worden vastgelegd.
16. Tussen partijen is niet in geschil dat de schuld van eiseres aan [A] niet is vastgelegd in een notariële akte, als bedoeld in de regeling en ook niet blijkt uit een rechterlijke uitspraak. Op 15 april 2022 is de overeenkomst weliswaar gelegaliseerd door [notaris] , notaris te Utrecht, maar deze legalisatie had alleen betrekking op de identiteitsvaststelling van partijen op basis van hun paspoorten. De legalisatie hield geen beoordeling van de inhoud of van de rechtsgevolgen van de overeenkomst in. Deze schuld kan daarom in beginsel niet worden overgenomen.
17. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar standpunt dat de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen. Het is mogelijk dat zich bijzondere situaties voordoen waarin het vasthouden aan de eis van een notariële akte onbillijk is, namelijk als aan het bestaan van een informele schuld en de gemaakte betalingsafspraken op grond van andere authentieke documenten redelijkerwijs niet valt te twijfelen.Zo’n situatie doet zich hier niet voor. Eiseres heeft weliswaar een schriftelijke leningsovereenkomst overgelegd, maar die biedt onvoldoende zekerheid over het bestaan van de schuld. Het had op de weg van eiseres gelegen om eerder stukken over te leggen die deze lening onderbouwen. Zoals uit de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 11 december 2024 (ro.7.2) volgt mag daarbij van eiseres worden verlangd dat zij met controleerbare en voldoende objectieve documenten en informatie komt ter staving van de schuld, waar zij terugbetaling van verzoekt. Eiseres heeft weliswaar een bewijsaanbod gedaan van bankafschriften en schriftelijke ingebrekestellingen, maar de rechtbank wijst dat verzoek af, omdat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd waarom met de bankafschriften en ingebrekestellingen kan worden kan worden gestaafd dat is voldaan aan het vereiste dat redelijkerwijs niet te twijfelen valt aan het bestaan van de schuld. Hieruit volgt dat in de gegeven situatie de minister niet het bestaan van deze schuld hoeft aan te nemen.