Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.[gedaagde sub 1] ,
2.2. [gedaagde sub 2] ,
3.[gedaagde sub 3] ,
1.De procedure
2.De feiten
APPARTEMENTSRECHTEN:
DE HYPOTHEEKSTELLING
Artikel 3 Kosten, lasten en belastingen3.1Alle kosten die voortvloeien uit of op enigerlei wijze verband houden met de geldlening en/of de zekerheidstelling (verhypothekering, verpanding en borgtocht) komen ten laste van de schuldenaar.Tot deze kosten behoren onder meer:(...)3.1cde kosten in verband met bijkomende zekerheden, taxaties, opmetingen, grenswijzigingen, splitsing, inning en in het algemeen alle kosten van alle handelingen, welke de bank krachtens hetgeen is overeengekomen mag verlangen of waartoe zij bevoegd is of welke zij nodig oordeelt tot handhaving of uitoefening van haar rechten;”.
Ik heb al mijn geld besteed aan het aflossen van de hypotheek op[adres]en omdat het nog niet op mijn naam staat kan ik geen nieuwe hypotheek afsluiten op dat appartement.
2.4. [gedaagde sub 3] . heeft aan de notaris een document, gedateerd op 1 augustus 2022, laten zien waarin staat dat [gedaagde sub 3] . het pand aan dochter [gedaagde sub 2] heeft verkocht voor een koopsom van € 170.000,-. In datzelfde document staat dat [gedaagde sub 3] . bij deze koop handelt op basis van een door [gedaagde sub 1] verleende onherroepelijke machtiging.
Uw cliënte, mevrouw [gedaagde sub 2] , wenst het hypothecair verbonden onderpand gelegen aan het [adres] te [plaats] geleverd te krijgen in bezwaarde toestand. (…)
A. de heer[gedaagde sub 3](…)
3.Het geschil
4.De beoordeling
al wat de bank nu of te eniger tijd van de schuldenaar verder te vorderen heeft of mocht hebben uit hoofde van verstrekte en/of nog te verstrekken geldleningen, al dan niet in rekening-courant, dan wel uit welken andere hoofde ook (…)”. Dat [gedaagde sub 1] de financiële producten pas na de fusie tussen Postbank en ING heeft afgenomen, betekent niet dat de vorderingen van ING buiten haar hypotheekrecht vallen. Bij de fusie is het vermogen van Postbank (waaronder het hypotheekrecht op het appartement) onder algemene titel overgegaan op ING. Vanaf de datum van de fusie (7 februari 2009) neemt ING in de hypotheekakte dus de plaats in van Postbank als hypotheekhouder.
NJ1953, 578,
Doyer & Kalff/Bouwman). Of aan dit criterium is voldaan, moet worden beoordeeld aan de hand van de Haviltex-maatstaf (HR 20 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3381, ro. 4.2-4.3). Het komt aan op de in de hypotheekakte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in deze akte opgenomen, naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte uit te leggen omschrijving van de vordering(en) waarvoor hypotheek wordt verleend. Naar het oordeel van de rechtbank leidt toepassing van deze maatstaf tot de conclusie dat de toekomstige vorderingen van ING uit hoofde van de betaalrekening en het krediet voldoende bepaalbaar zijn. De hypotheekakte beoogt ondubbelzinnig een hypotheekrecht te doen strekken tot verhaal van al hetgeen de hypotheekverstrekker (inmiddels ING) op welk moment en uit welke hoofde dan ook van [gedaagde sub 1] te vorderen zou hebben. Daaronder vallen blijkens de tekst van de hypotheekakte ook “
nog te verstrekken geldleningen, al dan niet in rekening-courant”.
welke zij nodig oordeelt tot handhaving of uitoefening van haar rechten”. Uit de tekst onder artikel 3.1 volgt weliswaar dat het hierbij moet gaan om kosten (van handelingen) die verband houden met de hypothecaire geldlening, maar binnen dat kader is de bevoegdheid van ING onbegrensd. Bovendien legt het beding de beoordeling van de vraag wat de nodige kosten zijn volledig bij ING neer. Hiermee wordt, ten gunste van ING, afgeweken van de wettelijke regels die van toepassing waren geweest als er op dit punt geen regeling was getroffen. Verder vindt de rechtbank de restcategorie “
alle kosten van alle handelingen (…) welke zij nodig oordeelt tot handhaving of uitoefening van haar rechten” uit het beding onvoldoende concreet en daarom niet transparant. Het is voor een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument bij het sluiten van de overeenkomst onvoldoende duidelijk welke economische gevolgen het beding voor hem heeft. Het beding zorgt er dan ook voor dat het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk wordt verstoord. Dit maakt het beding onredelijk bezwarend voor de consument en oneerlijk. Het beding moet daarom worden vernietigd.
CY/Caixabank(HvJEU 16 juli 2020, C-224/19 en C-259/19, ECLI:EU:C:2020:578), waarin het Hof overwoog:
54. Met dit in het achterhoofd zij er eveneens op gewezen dat het feit dat een oneerlijk bevonden contractueel beding wordt geacht nooit te hebben bestaan, rechtvaardigt dat er eventueel bepalingen van nationaal recht worden toegepast die de verdeling van de hypothecaire vestigings- en doorhalingskosten regelen ingeval partijen het daarover oneens zijn. Indien die bepalingen deze kosten geheel of gedeeltelijk ten laste van de kredietnemer leggen, verzet noch artikel 6, lid 1, noch artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13 zich ertegen dat de consument het door hem te dragen deel van de kosten niet krijgt terugbetaald.”.
Kinderopvang)). Daarnaast geldt dat veilingkosten – net als de vestigings- en doorhalingskosten in de zaak
CY/Caixabank– kosten zijn die verschuldigd zijn aan derden (zoals de notaris en de deurwaarder). Dat deze omstandigheden ertoe kunnen leiden dat het terugvalverbod uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie niet van toepassing is, is ook uiteengezet door plaatsvervangend ProcureurGeneraal M.H. Wissink in zijn conclusie van 24 januari 2025 over het terugvallen op artikel 237 Rv in geval van een oneerlijk proceskostenbeding (Concl. plv. P-G M.H. Wissink, ECLI:NL:PHR:2025:96).
GEBRUIK”). Die bestemming is leidend. Dat het appartement feitelijk al jaren wordt gebruikt als woonruimte en dat dit ook zo in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen staat geregistreerd, betekent niet dat ING het appartement als woonruimte in de executieverkoop had moeten (of kunnen) laten zetten.