Overwegingen
6. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode.Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
7.
De bewijslast voor het aannemelijk maken dat de waarde van de woning van eiser op de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld ligt bij de heffingsambtenaar. De rechtbank laat bij haar beoordeling hiervan de argumenten die eiser heeft aangevoerd ter betwisting van deze waarde meewegen.
8. De woning van eiser is een in 1904 gebouwde tussenwoning met een dakopbouw. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 70 m² en ligt op een perceel van 56 m².
9. In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022. De heffingsambtenaar handhaaft de vastgestelde waarde van € 470.000,-. Eiser bepleit een lagere waarde.
10. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met vier verkopen in dezelfde straat in [plaats] , namelijk de woningen op de adressen:
- [adres 2] , op 31 maart 2022 verkocht voor € 444.450,-;
- [adres 3] , op 12 januari 2021 verkocht voor € 468.500,-;
- [adres 4] , op 7 december 2021 verkocht voor € 602.088,-;
- [adres 5] , op 17 maart 2021 verkocht voor € 470.000,-.
Beoordeling van het geschil
11. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de toelichting die op de zitting gegeven is aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat zij niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat bouwjaar, soort object, ligging, uitstraling, bouwkundige kwaliteit en staat van onderhoud betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat bij de waardevaststelling voldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen qua gebruiksoppervlakte en voorzieningenniveau. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
12. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank zal hieronder de beroepsgronden van eiser bespreken en het oordeel toelichten.
13. Eiser voert aan dat de gebruiksoppervlakte van zijn woning, op basis van de NEN 2580, 63 m² is. Hij stelt dat hij in 2021 ontdekte dat de woning van zijn buren op de [adres 6] in de BAG-administratie op een gebruiksoppervlakte van 63 m² was vastgesteld en deze woning een nagenoeg gelijke bouwwijze heeft als de woning van eiser. Naar aanleiding van een eerder bezwaar van eiser met betrekking tot het belastingjaar 2021 is de woning door een medewerker van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente] (hierna: Bgh [gemeente] ) onderzocht en is de gebruiksoppervlakte vastgesteld op 70m². Eiser heeft in 2022 geen bezwaar gemaakt tegen deze gebruiksoppervlakte. Hij ging ervan uit dat de gebruiksoppervlakte het lopende jaar 2022 opnieuw geëvalueerd zou worden, maar stelt dat dit in 2023 niet het geval bleek.
14. De heffingsambtenaar licht toe dat de woningen aan de [straat] 120 jaar geleden zijn gebouwd en dat de eigenaren sindsdien hun woningen hebben aangepast, waardoor deze onderling meer en meer zijn gaan verschillen. Hij benadrukt dat een medewerker van de Bgh [gemeente] de woning naar aanleiding van een eerder bezwaar van eiser (belastingjaar 2021) inpandig heeft gemeten en dat deze gegevens, waaronder een gebruiksoppervlakte van 70 m², zoals afgesproken, in de WOZ-administratie zijn opgenomen. Op basis hiervan is de waarde van de woning toen ambtshalve gecorrigeerd. De heffingsambtenaar merkt verder nog op dat de BAG- en WOZ-administratie kunnen verschillen, aangezien deze verschillende doeleinden en definities hebben. Hij stelt verder dat voor de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ de WOZ-administratie wordt gebruikt en dat er geen verplichting bestaat om de BAG-oppervlakte te gebruiken.
15. De rechtbank kan het standpunt en de onderbouwing van de heffingsambtenaar volgen. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gebruiksoppervlakte van de woning incorrect is en 63 m² zou moeten zijn. De rechtbank begrijpt uit het beroepsschrift dat eiser had verwacht dat zijn woning in 2022 opnieuw zou worden ingemeten. De rechtbank wijst er in dit kader op dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om de woning inpandig te laten onderzoeken, maar uit mag gaan van de juistheid van de WOZ-administratie.De beroepsgrond slaagt niet.
Stijging ten opzichte van vorige jaren
16. Eiser voert aan dat de waarde van de woning onevenredig is gestegen ten opzichte van voorgaande jaren. Hij wijst daarbij ook op de door makelaars gepubliceerde waardestijging in [plaats] . Eiser geeft daarnaast aan dat het lijkt alsof er geen rekening is gehouden met de opname van februari 2022. Hij stelt dat een medewerker van de Bgh [gemeente] hem dit ook te kennen heeft gegeven.
17. De heffingsambtenaar licht toe dat het doel en de strekking van de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ met zich meebrengen dat de waarde van een onroerende zaak voor elk jaar opnieuw wordt bepaald. Daaruit volgt dat aan de vastgestelde waarde van een eerder of later belastingjaar geen zelfstandige betekenis toekomt. De heffingsambtenaar stelt dat dit ook geldt voor de (gemiddelde) ontwikkeling van de door makelaars gepubliceerde waardestijging in Utrecht.
18. De rechtbank overweegt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat de waarde van een woning voor elk tijdvak opnieuw wordt vastgesteld op basis van de verkoopprijzen van referentiewoningen die op of rond de waardepeildatum zijn verkocht, zonder dat de WOZ-waarde van de woning op de vorige waardepeildatum van belang is. Een vergelijking met een eerder vastgestelde waarde is onvoldoende nauwkeurig en kan niet als maatstaf dienen. Hieruit volgt dat een stijgingspercentage alleen geen reden kan zijn om de waarde onjuist te achten.De beroepsgrond slaagt niet.
19. Eiser voert tenslotte aan dat de referentiewoningen niet voldoende vergelijkbaar zijn met zijn woning, aangezien de referentiewoningen grotere gebruiksoppervlaktes hebben en alle eerste woonlagen ruim hoger zijn dan de 2.10 meter van de woning.
20. De heffingsambtenaar voert in reactie aan dat het hem vrij staat om de waarde van de woning te onderbouwen met de referentiewoningen die hij het meest geschikt acht. Ook benoemt de heffingsambtenaar dat hij bij het bepalen van de WOZ-waarde mag aansluiten bij de vergelijkingsobjecten waarvoor de hoogste verkoopprijzen zijn gerealiseerd.Verder stelt hij dat als het blijkt dat er meer of betere referentiewoningen zijn dan in eerste aanleg zijn gebruikt, dat deze dan ter onderbouwing van de waarde mogen worden gebruikt. Ook draagt de heffingsambtenaar aan dat, gezien de bezwaren van eiser, de taxateur naar andere referentiewoningen heeft gezocht om zodoende de meest optimale referentiewoningen te gebruiken. Op de zitting heeft de taxateur van de heffingsambtenaar toegelicht dat alle woonruimte met een hoogte van boven de 1.50 meter wordt meegenomen in de gebruiksoppervlakte. Of de woonlagen van de referentiewoningen hoger zijn dan 2.10 meter is volgens hem hier niet relevant.
21. De rechtbank kan de heffingsambtenaar volgen in zijn standpunt. Het staat de heffingsambtenaar namelijk vrij om de referentiewoningen te selecteren die hij het beste vindt om de waarde van de woning mee te onderbouwen.De rechtbank voegt hieraan toe dat de heffingsambtenaar in de woningwaarde per vierkante meter voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen in gebruiksoppervlakte. Ook levert eiser geen bewijs van het verschil in de hoogte van de woonlagen tussen zijn woning en de referentiewoningen en onderbouwt hij niet hoe dit van invloed is op de waardevaststelling. Deze beroepsgrond slaagt niet.