ECLI:NL:RBMNE:2025:1921

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/775
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de afwijzing van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering beoordeeld. Eiseres had haar aanvraag op 6 februari 2023 ingediend, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wees deze af, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. Tijdens de zitting op 4 juli 2024 heeft de rechtbank het beroep behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en het Uwv vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen te reageren op de argumenten van eiseres.

Eiseres betoogde dat haar beperkingen door haar psychische klachten en fibromyalgie niet goed waren ingeschat. Ze voerde aan dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren en dat ze niet in staat was om de geduide functies uit te oefenen. Het Uwv daarentegen stelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen adequaat waren. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat eiseres met ingang van 6 januari 2023 geen WIA-uitkering kreeg, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling door het Uwv voldoende onderbouwd was en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van het bestreden besluit te twijfelen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg het Uwv op het griffierecht en de proceskosten van eiseres te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische rapportages en de rol van de rechtbank in het toetsen van de besluitvorming van het Uwv.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/775

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.A.M. Staal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag van een WIA-uitkering. [1]
1.1.
Met het besluit van 6 februari 2023 heeft het Uwv die aanvraag met ingang van 6 januari 2023 afgewezen, omdat eiseres per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Met de beslissing op bezwaar van 8 januari 2024 (het bestreden besluit) is het Uwv daarbij gebleven.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiseres heeft daarna op 13 juni 2024 een aanvullend beroepschrift met medische stukken ingediend.
1.4.
Het Uwv heeft daarop op 27 juni 2024 een reactie ingediend met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 juni 2024.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar partner. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tijdens deze zitting is het onderzoek geschorst en is het Uwv in de gelegenheid gesteld om op een aantal standpunten en argumenten van eiseres een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in te dienen.
1.6.
Het Uwv heeft op 30 augustus 2024 een reactie ingediend, met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 augustus 2024, een gewijzigde functionele mogelijkhedenlijst (FML) van diezelfde datum en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 augustus 2024.
1.7.
Eiseres heeft een reactie ingediend op 21 oktober 2024 met een medisch stuk van een GZ-psycholoog van 15 oktober 2024. Het Uwv heeft daarop vervolgens gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 november 2024. Eiseres heeft daarop gereageerd op 19 december 2024.
1.8.
Partijen hebben desgevraagd niet aangegeven dat zij een nadere zitting wensen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Enkele relevante feiten en achtergrond

2. Eiseres heeft voor het laatst gewerkt als [functie] voor gemiddeld 16,05 uur per week. Op 8 januari 2021 heeft eiseres zich ziekgemeld voor dit werk. Eiseres heeft een WIA-uitkering aangevraagd bij het bereiken van de wachttijd van 104 weken, die geldt om in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering.
2.1.
Het Uwv heeft naar aanleiding van de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht naar de arbeidsbeperkingen en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per einde wachttijd van 6 januari 2023. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden die is vermeld onder punt 1.1. van deze uitspraak.

De standpunten van partijen

Het standpunt van eiseres
3. Eiseres vindt dat haar beperkingen zijn onderschat. Er moeten vanwege haar ernstige psychische klachten meer beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren worden aangenomen. Daarnaast is volgens eiseres een urenbeperking aan de orde om energetische redenen, preventieve redenen en verminderde beschikbaarheid. Verder geeft eiseres aan dat zij vanwege haar fibromyalgie beperkingen heeft aan haar handen, voeten, nek en schouders. Volgens eiseres ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep fibromyalgie ten onrechte niet als een medisch objectieve oorzaak, maar als een subjectieve beleving. Zij verwijst daarbij naar informatie van de Wereldgezondheidsorganisatie en de Gezondheidsraad, waaruit volgt dat fibromyalgie wel tot beperkingen leidt. Ook merkt eiseres bij op dat er slechts een telefonisch onderzoek heeft plaatsgevonden en niet goed is gekeken naar haar klachten. Eiseres vindt dat zij de geduide voorbeeldfuncties niet kan uitoefenen, al helemaal omdat zij geen 40 uur per week kan werken en de functies moeten worden uitgeoefend met de handen, wat zij vanwege haar fibromyalgie niet kan.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren. Het Uwv heeft naar aanleiding van vragen van de rechtbank nog een rapport van 13 augustus 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een gewijzigde FML ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in die FML aanvullende beperkingen aangenomen op het gebied van dynamische handelingen en statische houdingen. Dit om excessieve fysieke belasting te voorkomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 27 augustus 2024 geconcludeerd dat door de aanvullende beperkingen een deelfunctie binnen de geselecteerde functies van Assemblagemedewerker (SBC-code 267041) moet komen te vervallen, waardoor het uurloon in de functie lager wordt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarnaast als extra functie de functie van Productiemedewerker industrie (SBC-code 11180) geselecteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert dat eiseres onverminderd minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de reactie van eiseres op het rapport van 13 augustus 2024 geen aanleiding gezien om zijn standpunt ten aanzien van de belastbaarheid te wijzigen.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt of het bestreden besluit juist is. Dat doet zij aan de hand van de standpunten van eiseres, de beroepsgronden. Daarbij is het van belang dat het gaat om de medische situatie op 6 januari 2023, de datum in geding.
Hoe moet de rechtbank het bestreden besluit beoordelen?
6. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
6.1.
Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapportages kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is evenwel in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Herhaling van de bezwaargronden
7. Voor zover eiseres in haar beroepschrift verwijst naar haar standpunten in bezwaar, overweegt de rechtbank dat het aan eiseres is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te geven waarom zij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar de standpunten in bezwaar wordt niet gezien als een gemotiveerde en specifieke betwisting. Op de standpunten in bezwaar is namelijk gereageerd met het bestreden besluit, het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Eiseres zal dus moeten aanvoeren waarom zij het niet eens is met die reactie. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep in het licht van de in beroep aangevoerde gronden en niet in het licht van dat wat in bezwaar is aangevoerd.
Is de medische beoordeling zorgvuldig tot stand gekomen?
8. Het medisch onderzoek door het Uwv is naar het oordeel van de rechtbank zorgvuldig geweest. De primaire arts heeft de dossiergegevens bestudeerd en een telefonisch spreekuur gehouden met eiseres op 19 januari 2023. Tijdens het spreekuur heeft de arts eiseres psychisch onderzocht. Het door de arts opgestelde medisch rapport is getoetst en akkoord bevonden door een geregistreerd verzekeringsarts bezwaar en beroep. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd. Hij heeft kennis genomen van de bezwaren van eiseres en de medisch informatie die zij heeft overgelegd. Daarnaast was de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig bij de hoorzitting van 18 december 2023. Hij heeft zich toen een indruk van de psyche van eiseres gevormd. Hij heeft eiseres niet lichamelijk onderzocht, maar haar wel geobserveerd. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen lichamelijk onderzoek heeft verricht kan hem niet worden tegengeworpen. Eiseres heeft zoals blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en zoals ter zitting door eiseres is uitgelegd, zelf afgezien van een lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport ook uitgelegd dat er geen noodzaak was voor een lichamelijk onderzoek, omdat de brief van de reumatoloog voldoende informatie bevatte.
8.1.
Voor zover eiseres met haar stelling dat de primaire arts een telefonisch onderzoek heeft verricht en niet heeft gekeken naar haar fibromyalgieklachten een beroepsgrond heeft gericht tegen de zorgvuldigheid van het onderzoek, slaagt die beroepsgrond niet. Volgens eiseres heeft zij tijdens het spreekuurcontact wel fibromyalgieklachten benoemd, maar is er geen verslag van gemaakt. De rechtbank ziet met eiseres geen verslaglegging in het rapport van de primaire arts over lichamelijke klachten (die met fibromyalgie verband kunnen houden), maar op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld of informatie wel is benoemd door eiseres tijdens het spreekuur, maar ten onrechte niet is meegenomen. Wat daar ook van zij, in de heroverweging in bezwaar is, zoals ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt, de fibromyalgie kenbaar meegewogen bij de belastbaarheid. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
Is het bestreden besluit inhoudelijk juist?
Fibromyalgie
9. Door de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn in eerste instantie geen beperkingen aangenomen voor de fibromyalgie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 18 december 2023 uitgelegd daartoe geen aanleiding te zien, omdat er bij fibromyalgie geen sprake is van een onderliggend medisch substraat voor de lichamelijke klachten en omdat er onvoldoende aanwijzingen waren voor significante lichamelijke beperkingen op datum in geding. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarbij opgemerkt dat de referentiewaarden van de FML op een vrij laag niveau bepaald zijn.
10. De rechtbank heeft het standpunt van eiseres dat de diagnose fibromyalgie aanleiding vormt voor beperkingen voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 13 augustus 2024 gemotiveerd dat er toch aanleiding is beperkingen aan te nemen om excessieve belasting te voorkomen, maar dat verdere aanvullende beperkingen niet aan de orde zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep legt uit dat bij het lichamelijk onderzoek door de reumatoloog er geen symptomen van (gewrichts-)ontstekingen of bewegingsbeperkingen zijn gevonden door de reumatoloog. Dat alleen pijnaangifte is gevonden en geen objectieve afwijkingen werden gezien is ook passend bij de diagnose fibromyalgie. Hij benoemt dat er geen medische contra-indicatie voor normale belasting van het houdings- en bewegingsapparaat is bij fibromyalgie. Zolang geen sprake is van excessieve belasting, is beweging juist raadzaam. Omdat bij fibromyalgie wel het vermijden van excessieve belasting aangewezen is, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep alsnog beperkingen aangenomen op het gebied van dynamische handelingen (buigen, tillen/dragen, lopen (tijdens het werk), traplopen) en statische houdingen (staan (tijdens het werk), gebogen/getordeerd actief zijn, boven schouderhoogte actief zijn). Voor verdere beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien.
10.1.
De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn overwegingen volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij overtuigend onderbouwd dat met de beperkingen in de FML van 13 augustus 2024 voldoende rekening is gehouden met de (geobjectiveerde klachten als gevolg van) fibromyalgie. Eiseres heeft nog wel gesteld dat de in de FML van 13 augustus 2024 toegevoegde beperkingen niet voldoende zijn, maar dat standpunt heeft zij niet met nieuwe medische stukken onderbouwd. Dat is uitgegaan van een onjuist dagverhaal waardoor fysieke klachten zijn gemist, is niet gebleken. De stelling van eiseres onder verwijzing naar informatie van de Gezondheidsraad dat fibromyalgie een aandoening is die tot beperkingen leidt, vormt evenmin aanleiding voor twijfel aan het medisch oordeel, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep verzekeringsarts bezwaar en beroep dat niet ontkent en beperkingen voor de fibromyalgie heeft aangenomen. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte niet meer of verdergaande fysieke beperkingen heeft aangenomen dan in de gewijzigde FML zijn aangegeven.
Persoonlijk en sociaal functioneren
11. Eiseres stelt dat verdergaande beperkingen aangenomen moeten worden op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. Zij ziet daarvoor aanleiding in de beperkingen die de bedrijfsarts in een inzetbaarheidsprofiel heeft opgenomen en die volgens eiseres duidelijk aansluiten bij haar beperkingen als gevolg van trauma. Het gaat dan meer specifiek om aangenomen beperkingen op het gebied van vasthouden en verdelen van de aandacht en handelingstempo, omgaan met conflicten en cliëntcontact, terugvallen op collega’s, duidelijk afgebakende taken zonder storingen en werk in een veilige situatie.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 13 augustus 2024 uitgelegd dat het inzetbaarheidsprofiel een grote overlap kent met de beperkingen die hij heeft vastgesteld, omdat in de FML ook beperkingen zijn opgenomen voor werk met storingen en onderbrekingen, het omgaan met conflicten en patiëntencontacten. Daarnaast is met de concentratieproblemen rekening gehouden doordat in de FML een beperking is opgenomen voor werk met veelvuldige storingen en onderbrekingen. Het ontbreekt aan een medische onderbouwing om verdergaande beperkingen op het gebied van concentratie aan te nemen. Daarnaast is de beperking van de bedrijfsarts dat “Werken in een onveilige situatie qua opmerkingen of gedrag dat intiem is” beperkt is geen beoordelingspunt in de FML. De beperking dat eiseres “Moet kunnen terugvallen op collega’s”, als dat zou worden vertaald naar item 2.12.3. (werk waarin zonodig kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden), is gelet op de CBBS-instructie niet aan de orde. Blijkens de CBBS-instructie is daar alleen sprake van als voortdurende en onmiddellijke fysieke aanwezigheid van collega’s of leidinggevenden vereist is en hulp of afstand niet mogelijk is. Dat is bij eiseres niet van toepassing, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarmee toereikend onderbouwd dat en waarom het inzetbaarheidsprofiel van de bedrijfsarts geen aanleiding is om meer of andere beperkingen aan te nemen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. Dat er een verschil zit tussen het oordeel van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep is op zich ook niet voldoende voor twijfel aan de medische beoordeling. De rechtbank verwijst in dat verband naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dat er niet aan voorbij kan worden gegaan dat een door de bedrijfsarts opgestelde FML (hier ‘inzetbaarheidsprofiel’) bedoeld is om de re-integratiemogelijkheden van de betrokkene in kaart te brengen en dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA. [2] Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de woorden van eiseres ook had uit kunnen en mogen gaan van de beperkingen die de bedrijfsarts heeft aangenomen, maakt dus ook niet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen had moeten overnemen.
14. Eiseres heeft in beroep een brief van de psycholoog van 15 oktober 2024 overgelegd. Gezien de inhoud van de brief van de psycholoog is het volgens haar onlogisch om te veronderstellen dat zij op de datum in geding belastbaar zou zijn zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep veronderstelt. De rechtbank stelt vast dat de beschrijvende diagnose, het verloop en de prognose in deze brief een kopie is van de brief van de psycholoog die als bijlage bij het bezwaarschrift van 21 november 2023 was ingediend. Deze informatie was reeds bekend bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de bezwaarfase. Eiseres heeft niet specifiek uitgelegd hoe uit de brief van de psycholoog blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychische belastbaarheid van eiseres heeft overschat. Ook zelf ziet de rechtbank daarvoor geen aanknopingspunten. Verder is er door de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht op gewezen dat een deel van de informatie in de brief een update van de prognose van 2024 is, en daarmee niet ziet op de datum in geding.
Duurbelastbaarheid
15. Eiseres stelt dat er een urenbeperking op grond van verminderde beschikbaarheid aan de orde is in verband met de door haar gevolgde therapieën. Daarnaast zijn er volgens eiseres ook energetische gronden en preventieve gronden om een urenbeperking aan te nemen.
15.1.
In zijn rapport van 18 december 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgelegd waarom er geen aanleiding is voor een urenbeperking. In zijn rapport van 13 augustus 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader gemotiveerd waarom een urenbeperking op grond van beschikbaarheid niet nodig is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst er op dat voor een urenbeperking vanwege verminderde beschikbaarheid moet worden gekeken naar de gevolgde therapieën ten tijde van de datum in geding. Op de hoorzitting heeft hij uitgevraagd wat de therapieën zijn van eisers, en toen meldde eiseres dat zij wekelijks in januari 2023 een afspraak bij de psycholoog had van een uur. Dat is geen aanleiding geweest om een urenbeperking aan te nemen. Meer therapieafspraken op datum in geding blijken niet uit de bezwaarschriften en (bijgevoegde) documenten van behandelaren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep legt uit dat eiseres vanaf februari wel een uur per week creatieve therapie had, maar de start daarvan viel na de datum in geding van 6 januari 2023 en dient daarom buiten beschouwing te worden gelaten. Dat geldt ook voor de opnames van eiseres in de periode van 17 december 2022 tot 21 december 2022 en van 27 juni 2024 tot 4 juli 2023. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen in die uitleg. Uit het overzicht van behandelingen of uit andere informatie blijkt niet dat eiseres op of vlak rond de datum in geding andere behandelingen had dan een uur per week bij een GZ-psycholoog. De rechtbank ziet daarom geen aanknopingspunt voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een urenbeperking voor verminderde beschikbaarheid niet was aangewezen.
15.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank in zijn rapport van 18 december 2023 toereikend gemotiveerd dat een energetische of preventieve beperking op grond van de Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid (Standaard) niet aan de orde is, omdat er geen energetische redenen voor zijn, de klachten met de overige aangenomen beperkingen voldoende worden ondervangen en geen preventieve maatregelen behoeven te worden genomen. Eiseres ziet steun voor haar standpunt dat een urenbeperking is aangewezen vanwege verminderde energie in het belastbaarheidsprofiel van 24 januari 2022 dat door de bedrijfsarts is opgesteld en waarin staat opgenomen: ‘energie na bezoek buiten vertrouwde omgeving is beperkt’. De rechtbank ziet daarin geen aanleiding voor twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zoals de rechtbank hiervoor onder 13. al heeft overwogen, is het niet zo dat wat de bedrijfsarts vanuit re-integratiedoeleinden formuleert aan beperkingen, moet worden overgenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij een beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA. Het betoog van eiseres dat de duurbelastbaarheid beperkt moet worden vanwege energetische of preventieve reden is verder niet onderbouwd met nadere medische gegevens. Daarom ziet de rechter ook gelet daarop geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Geselecteerde functies
16. Eiseres heeft geen specifieke arbeidsdeskundige gronden naar voren gebracht. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen in de FML van 13 augustus 2024, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor eiseres. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 27 augustus 2024 inzichtelijk en voldoende gemotiveerd geconcludeerd dat de gewijzigde FML geen invloed heeft op de geschiktheid van de geselecteerde functies van Administratief medewerker (document scannen) en van Assemblagemedewerker. Ten aanzien van de nieuwe geselecteerde functie van Productiemedewerker industrie door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv ook voldoende onderbouwd waarom de functie geschikt is.

Conclusie en gevolgen

17. Het Uwv heeft terecht besloten dat eiseres met ingang van 6 januari 2023 geen WIA-uitkering krijgt, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
18. Gelet op het feit dat in beroep een gewijzigde FML met aanvullende beperkingen is opgesteld en die tot een wijziging in de geselecteerde functies heeft geleid, betekent dat het bestreden besluit pas in beroep is voorzien van een toereikende motivering. Deze schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet zijn benadeeld. Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
19. Het beroep van eiseres is dus ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt.
20. Vanwege toepassing van artikel 6:22 van de Awb bepaalt de rechtbank dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht en de in beroep gemaakte proceskosten moet vergoeden. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. De proceskostenvergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:266.