Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2. De aanvraag behelst volgens het college een reguliere woning, en dit staat het bestemmingsplan op het perceel van eiseres niet toe.
3. Het perceel van eiseres valt onder het bestemmingsplan ‘Buitengebied Kortenhoef’ (het bestemmingsplan) en heeft de enkel bestemming ‘Bedrijf’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 2’ met de functieaanduiding ‘bedrijfswoning’. Het bestemmingsplan bepaalt dat er ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ ten hoogste 1 bedrijfswoning is toegestaan.De definitie van een bedrijfswoning in het bestemmingsplan luidt:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huishouding daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
Was het bezwaar van derde-partij ontvankelijk?
4. Eiseres voert aan dat derde-partij niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in bezwaar, omdat hij geen belanghebbende is bij de vergunningverlening. Derde-partij ondervindt namelijk geen gevolgen van enige betekenis van het primaire besluit, omdat de bouwhoogte is vastgelegd in een onherroepelijk bestemmingsplan en de aanvraag hiermee in overeenstemming is. Derde-partij ondervindt volgens eiseres ook geen gevolgen van enige betekenis van het gebruik als bedrijfswoning.
5. Volgens vaste rechtspraak is degene die feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een omgevingsvergunning toestaat, in beginsel belanghebbende. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon- en leefsituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt.Belanghebbendheid wordt in beginsel aangenomen bij een eigenaar van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet. Bij een naastgelegen perceel wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen van het besluit in beginsel van enige betekenis zijn.
6. De rechtbank is van oordeel dat derde-partij belanghebbende is bij het primaire besluit. Derde-partij woont naast het perceel van eiseres. Hierdoor is het aannemelijk dat derde-partij gevolgen van enige betekenis van het primaire besluit ondervindt, in ieder geval vanwege de bouwhoogte van 9 meter. Dat de bouwhoogte voldoet aan de bouwregels van het bestemmingsplan, maakt het oordeel van de rechtbank over de belanghebbendheid van derde-partij niet anders. Het gaat bij de vraag of derde-partij ontvankelijk was niet om de beoordeling of een bouwplan al dan niet in lijn is met het bestemmingsplan, maar of derde-partij feitelijke gevolgen van het bouwplan zal ondervinden. Daar is bij een bouwhoogte van 9 meter sprake van. Het college heeft het bezwaar van derde-partij dan ook terecht ontvankelijk verklaard. Dit leidt tot de conclusie dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Heeft het college de hoorplicht in bezwaar geschonden?
7. Eiseres voert aan dat het college het bestreden besluit heeft gebaseerd op een memo van eiseres van 7 december 2023 ter onderbouwing van de noodzaak van de bedrijfswoning en de reactie hierop van derde-partij van 31 januari 2024. Beide stukken zijn na afloop van de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie opgesteld en aan het dossier toegevoegd, zonder eiseres in de gelegenheid te stellen daar nog mondeling of schriftelijk op te reageren. Eiseres stelt dat het bestreden besluit als gevolg hiervan geen volledige heroverweging bevat.
8. Het college stelt dat hij eiseres per e-mail heeft geïnformeerd dat hij de memo heeft doorgestuurd naar derde-partij en dat deze een termijn heeft gekregen om op de memo te reageren. Eiseres heeft er vervolgens bij het college meermaals op aangedrongen om een besluit op bezwaar te nemen en heeft het college in gebreke gesteld wegens niet tijdig beslissen. Het college stelt zich op het standpunt dat hij uit deze gedragingen van eiseres mocht afleiden dat eiseres geen behoefte had om te reageren op de reactie van derde-partij.
9. De rechtbank stelt vast dat het college de reactie van derde-partij niet voorafgaand aan het bestreden besluit aan eiseres heeft toegezonden. Eiseres is dus niet in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat uit de wens om snel tot een beslissing op bezwaar te komen, het college niet kon afleiden dat eiseres niet gehoord wilde worden. De memo van eiseres en de reactie van derde-partij zijn voor het bestreden besluit bovendien van aanmerkelijk belang. Deze stukken vormen namelijk de basis voor het college om aan te nemen dat er geen sprake is van een bedrijfswoning. Het college heeft eiseres daarom ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om daarover gehoord te worden. Dit is in strijd met de hoorplicht.Het bestreden besluit bevat in zoverre een gebrek in de voorbereiding.
10. De rechtbank heeft aan eiseres de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden, waaronder de reactie op het beroep van derde-partij, inclusief de brief van 31 januari 2024. Eiseres heeft deze brief tijdens deze beroepsprocedure ingezien en heeft voorafgaand en op de zitting de mogelijkheid gehad om hierop een reactie te geven. Ook heeft eiseres de mogelijkheid gehad om een toelichting te geven op haar memo van 7 december 2023 en de aanvullende memo van 11 december 2024. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres, nu zij alsnog in de gelegenheid is geweest om te reageren op de stukken, niet in haar belangen geschaad door het gebrek. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het gebrek in het bestreden besluit te passeren.
Heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiseres de noodzaak van een bedrijfswoning niet aannemelijk heeft gemaakt?
11. Het college heeft de aanvraag uiteindelijk afgewezen, omdat het plan niet voorziet in een bedrijfswoning, maar in reguliere bewoning. Voor de door eiseres beoogde bedrijfsvoering is het volgens het college niet noodzakelijk dat er op hetzelfde perceel ook een bedrijfswoning is. De rechtbank zal hierna beoordelen of het college terecht tot die conclusie is gekomen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is voor de vraag naar de noodzaak van een bedrijfswoning van belang of de bedrijfsprocessen ter plaatse zoveel tijd en aandacht opeisen, dat op grond daarvan een redelijk belang om op het perceel te wonen aanwezig moet worden geacht. Het is aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat dat belang bestaat.Het college moet bij de weigering van de vergunning op deze grond inzichtelijk maken waarom de aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bedrijfswoning noodzakelijk is.
12. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres met de memo de noodzaak van de bedrijfswoning niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank stelt vast dat dit standpunt in het bestreden besluit niet nader is onderbouwd. Dit heeft het college op de zitting erkend. Het bestreden besluit bevat in zoverre dus een motiveringsgebrek. De rechtbank is van oordeel dat het college met de uitleg in het verweerschrift en de toelichting op de zitting het bestreden besluit op dit punt alsnog voldoende nader heeft gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank leent dit motiveringsgebrek zich er in ieder geval niet voor om te passeren, zodat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De in beroep gegeven aanvullende motivering zou voor de rechtbank wel een reden kunnen zijn om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Omdat de rechtbank een tussenuitspraak doet wegens het hierna onder overweging 17 geconstateerde gebrek, neemt de rechtbank daarover echter pas een beslissing in de (eventuele) einduitspraak.
13. Eiseres beschikt over meerdere monumentale panden. De aangevraagde timmerwerkplaats is bedoeld als werkruimte voor de aannemer voor onder meer het vervaardigen en repareren van kozijnen, puien, dakkapellen en trappen voor de monumentale panden. De materialen worden vervolgens naar verschillende bouwlocaties gebracht waar de werkzaamheden worden verricht. Eiseres voert aan dat het voor de aannemer noodzakelijk is om naast de timmerwerkplaats te wonen, omdat de werkdagen vroeg in de ochtend beginnen, de bouwmaterialen moeten worden ingeladen en wonen naast het bedrijf veiliger is voor de omgeving, vanwege het risico op vandalisme, inbraak en brand.
14. De rechtbank is van oordeel dat eiseres hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bedrijfsprocessen ter plaatse zoveel tijd en aandacht opeisen, dat op grond daarvan een redelijk belang aanwezig moet worden geacht om naast het bedrijf te wonen. Niet is gebleken dat het noodzakelijk is om constant toezicht op het bedrijf te houden. Eiseres heeft op de zitting aangegeven dat niet altijd iemand in het bedrijf aanwezig is, omdat de meeste werkzaamheden op bouwlocaties worden verricht. De rechtbank begrijpt dat het handig is om naast het bedrijf te wonen, maar dit maakt niet dat er daartoe een redelijk belang bestaat. Het voorgaande betekent dat het college er in de beslissing op bezwaar terecht vanuit is gegaan dat de aanvraag ziet op een reguliere woning. De aanvraag is dus in strijd met het bestemmingsplan.
Heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat afwijken van het bestemmingsplan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening?
15. Het college heeft in het bestreden besluit beoordeeld of voor een reguliere woning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. Volgens het college kan niet worden afgeweken ten behoeve van een reguliere woning, omdat de woning tot een onaanvaardbare beperking van het gebruik van naastgelegen bedrijfsgronden leidt, nu niet aan de richtafstand van 50 meter als bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij het bestemmingsplan wordt voldaan. Op de zitting heeft het college het standpunt ingenomen dat de beoordeling of voor een reguliere woning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan een extra service is geweest.
16. Eiseres stelt in haar aanvullende memo van 11 december 2024 dat afwijken van het bestemmingsplan niet onevenredig nadelig is voor het gebruik van aangrenzende bedrijfsgronden. In dit kader voert eiseres onder meer aan dat de woning van derde-partij op dezelfde afstand ligt als de bedrijfswoning en maatgevend is bij het bepalen van de milieuruimte van de naastgelegen bedrijfsgronden.
17. De rechtbank stelt voorop dat uit het stelsel van de Wabo voortvloeit dat een aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om afwijken van het bestemmingsplan, wanneer de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan. Het college is daarom wettelijk verplicht om te beoordelen of van het bestemmingsplan kan worden afgeweken ten behoeve van een woning, nadat is gebleken dat de noodzaak van een bedrijfswoning door eiseres niet aannemelijk is gemaakt. Het college heeft daartoe slechts overwogen dat niet aan de richtafstand wordt voldaan, maar heeft verder niet gemotiveerd waarom dat dan ook betekent dat er geen medewerking wordt verleend aan afwijken van het bestemmingsplan. In het bestreden besluit ontbreekt een deugdelijke motivering waarom het college niet af wil wijken van het bestemmingsplan. Het bestreden besluit bevat daarom ook op dit punt een motiveringsgebrek.