ECLI:NL:RBMNE:2025:1927

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/4226
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loonsanctie en schadevergoeding in het kader van de WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres, een B.V., tegen een loonsanctie opgelegd door het UWV beoordeeld. De loonsanctie was opgelegd omdat eiseres een incompleet re-integratieverslag had ingediend. Het UWV had bij besluit van 8 december 2023 bepaald dat eiseres het loon van een ex-werknemer moest doorbetalen tot 10 februari 2025. Eiseres maakte bezwaar en het UWV besloot op 22 februari 2024 de loondoorbetalingsverplichting te bekorten tot 16 maart 2024. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, en het UWV wijzigde later de loonsanctie, waardoor de doorbetalingsverplichting werd verkort tot 7 maart 2024. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht een loonsanctie heeft opgelegd en dat de loonsanctie correct is bekort. Eiseres's beroep op het vertrouwensbeginsel wordt afgewezen, omdat er geen toezeggingen zijn gedaan die het vertrouwen wekten dat de loonsanctie zou worden ingetrokken. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, maar het UWV wordt wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank concludeert dat de loonsanctie terecht is opgelegd en dat de onrechtmatigheid van het eerdere besluit van het UWV niet leidt tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4226

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., eiseres

(gemachtigde: mr. M.H. Van Hooft),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: W.A. Postma).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] (ex-werknemer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de loonsanctie die aan haar is opgelegd, de bekorting van de loonsanctie en het verzoek om schadevergoeding van eiseres.
1.1.
Het Uwv heeft bij besluit van 8 december 2023 een administratieve loonsanctie opgelegd, op grond waarvan eiseres het loon van ex-werknemer moet doorbetalen tot 10 februari 2025 (primair besluit 1). Daar heeft eiseres bezwaar tegen gemaakt. Op 22 februari 2024 heeft het Uwv het besluit genomen om de loondoorbetalingsverplichting van eiseres te bekorten tot en met 16 maart 2024 (primair besluit 2). Het bezwaar is door het Uwv aangemerkt als ook te zijn gericht tegen primair besluit 2.
1.2.
Met het bestreden besluit van 8 mei 2024 (het bestreden besluit 1) is het bezwaar tegen primair besluit 1 en primair besluit 2 ongegrond verklaard, met de motivering dat terecht een loonsanctie is opgelegd en terecht is beslist dat eiseres het loon van ex-werknemer moet doorbetalen tot en met 16 maart 2024.
1.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1. Ex-werknemer heeft zijn zienswijze ingediend.
1.4.
Naar aanleiding van het beroep van eiseres heeft het Uwv op 29 oktober 2024 een nieuw besluit genomen waarin is bepaald dat eiseres het loon niet tot en met 16 maart 2024, maar tot en met 7 maart 2024 moet doorbetalen (bestreden besluit 2). De loonsanctie is dus verder bekort.
1.5.
Op 13 november 2024 heeft eiseres beroepsgronden tegen het bestreden besluit 2 aangevoerd. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2025 op zitting behandeld. Namens eiseres zijn haar gemachtigde en mevrouw [A] verschenen. De gemachtigde van het Uwv is verschenen en ook ex-werknemer is verschenen samen met zijn gemachtigde [gemachtigde] .

Overwegingen

Aanleiding van de procedure
2. Ex-werknemer was in dienst bij eiseres als [functie] . Op 14 februari 2022 meldde hij zich ziek voor dit werk. Op 1 november 2023 heeft hij een WIA-uitkering aangevraagd.
3. Op 8 december 2023 heeft het Uwv een administratieve loonsanctie aan eiseres opgelegd (primair besluit 1), omdat het door eiseres opgestelde re-integratieverslag volgens het Uwv niet het plan van aanpak en de eindevaluatie bevatte. Het tijdvak waarin eiseres het loon van ex-werknemer moet doorbetalen, is daarom met 52 weken verlengd (de loonsanctie).
4. Op 5 januari 2024 heeft eiseres de volgens het Uwv ontbrekende informatie opgestuurd naar het Uwv.
5. Het Uwv heeft met het primaire besluit 2 beslist om de doorbetalingsperiode te bekorten tot en met 16 maart 2024, omdat het Uwv heeft vastgesteld dat eiseres heeft voldaan aan de re-integratieverplichtingen.
6. Het Uwv heeft met het bestreden besluit 2 de primaire besluiten gehandhaafd. Het Uwv heeft daarbij gemotiveerd dat de administratieve loonsanctie terecht is opgelegd, omdat de ontbrekende informatie pas op 14 januari 2024 is ontvangen en de werkgever verantwoordelijk is voor het tijdig aanleveren van de documenten. Omdat pas op 14 januari 2024 de ontbrekende informatie is ontvangen, is op juiste gronden de loonsanctie bekort naar 16 maart 2024.
7. Naar aanleiding van het beroep is het Uwv erop teruggekomen dat de loonsanctie terecht is bekort tot en met 16 maart 2024. De ontbrekende documenten waren op 5 januari 2024 aangeleverd. Daarom moet gelet op het bepaalde in artikel 25, dertiende en veertiende lid, van de Wet WIA eiseres het loon doorbetalen tot en met 7 maart 2024 in plaats van 16 maart 2024. Het Uwv heeft in zoverre zijn besluit met bestreden besluit 2 gewijzigd. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep mede betrekking op dit besluit tot wijziging van het bestreden besluit 1.
Het standpunt van eiseres
8. Eiseres stelt dat het Uwv het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Zij was ervan overtuigd dat geen sprake meer was van een loonsanctie, althans dat de loonsanctie zou worden teruggedraaid of verder zou worden bekort, omdat zij nog vóór het einde van de wachttijd alsnog alle stukken had ingediend. Door het Uwv is aldus eiseres telefonisch aangegeven dat geen sprake meer zou zijn van een loonsanctie. Daarnaast ziet eiseres steun voor haar standpunt in de mededeling in het primaire besluit 1 dat zij eerder kan stoppen met het doorbetalen van loon als is voldaan aan de re-integratieverplichtingen. In strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is het evident foutieve besluit - over, zo begrijpt de rechtbank, de bekorting - op onbegrijpelijke wijze in stand gelaten en pas hersteld na negen maanden toen al aanzienlijke schade was geleden. Ook daarom moet volgens eiseres de opgelegde loonsanctie volledig worden teruggedraaid. Daarnaast verzoekt eiseres om vergoeding van de schade in de vorm van griffierecht en advocaatkosten die zij heeft moeten maken in de bezwaar- en beroepsprocedures in onderhavige zaak en de civiele procedures tussen haar en haar ex-werknemer. De schade is volgens eiseres het gevolg van de ten onrechte opgelegde loonsanctie, maar ook het gevolg van de onjuiste beslissing van het Uwv dat zij het loon tot en met 16 maart 2024 moest doorbetalen in plaats van 7 maart 2024.
Het standpunt van het Uwv
9. Volgens het Uwv is de administratieve loonsanctie terecht opgelegd en is de loondoorbetalingsverplichting terecht bekort tot en met 7 maart 2024. Het Uwv ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding om daarop terug te komen. Van een toezegging of telefonische mededeling dat er geen loonsanctie zou zijn opgelegd of dat de loonsanctie geheel zou worden bekort of ingetrokken is volgens hem geen sprake. Volgens het Uwv is er gelet op het gewijzigde bestreden besluit 2 over de bekorting van de loondoorbetalingsverplichting wel aanleiding voor een forfaitaire vergoeding van proceskosten van eiseres voor de bezwaar- en beroepsfase en een vergoeding van het griffierecht. Voor een bovenforfaitaire vergoeding bestaat volgens het Uwv geen aanleiding. Voor een schadevergoeding bestaat verder ook geen aanleiding, omdat er volgens het Uwv geen causaal verband bestaat tussen de gestelde advocaatkosten voor de civiele procedures en de besluitvorming van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv terecht een loonsanctie heeft opgelegd en terecht de loonsanctie heeft bekort tot en met 7 maart 2024. Dat doet de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Daarnaast moet de rechtbank het schadeverzoek van eiseres beoordelen.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv terecht een loonsanctie heeft opgelegd en terecht de loonsanctie heeft bekort tot en met 7 maart 2024. Daarnaast wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Wel ziet de rechtbank aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Daarnaast moet het Uwv het griffierecht vergoeden. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
De (bekorting van de) loonsanctie
11. Met de aanvraag voor een WIA-uitkering moet op grond van de Wet WIA een re-integratieverslag als bedoeld in artikel 25, derde lid worden ingediend. [1] De werkgever moet uiterlijk 13 weken voor het verstrijken van de wachttijd in overleg met de verzekerde een re-integratieverslag opstellen en een afschrift hiervan aan de verzekerde verstrekken. [2] Indien bij de behandeling van de WIA-aanvraag of bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde
,vierde of vijfde lid danwel de krachtens het zevende lid van artikel 25 van de Wet WIA gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratieinspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens de werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zodat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen kan herstellen. [3] Dit is de zogenoemde ‘loonsanctie’. Een loonsanctie kan voor ten hoogste 52 weken worden opgelegd.
12. Welke documenten in ieder geval bij het re-integratieverslag moeten zitten is bepaald in artikel 6, eerste lid van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar. Daaronder vallen ook de eindevaluatie en het plan van aanpak.
13. Een loonsanctie kan worden bekort door het Uwv als de werkgever bij het Uwv meldt en aantoont dat hij de tekortkoming(en) ten aanzien van de administratieve en/of inhoudelijke verplichtingen heeft hersteld. [4] Het Uwv moet dan binnen drie weken na ontvangst van de melding een beschikking geven waarin wordt vastgesteld of de tekortkoming(en) inderdaad is/zijn hersteld. [5] Als het Uwv in de beschikking vaststelt dat de tekortkoming(en) is/zijn hersteld, eindigt de loonsanctie zes weken na de beschikking. Als het Uwv niet binnen drie weken - en dus niet tijdig - na ontvangst van de melding een beschikking geeft, dan wordt de loonsanctie - kortgezegd - bekort tot 9 weken na de melding van de werkgever dat de tekortkoming(en) is/zijn hersteld. [6]
14. Eiseres had gelet op voornoemde wet- en regelgeving uiterlijk op 11 november 2023 het volledige re-integratieverslag moeten aanleveren. Dat is 13 weken voor het einde van de wachttijd, welke eindigde op 11 februari 2024. Niet in geschil is dat eiseres de complete eindevaluatie van het re-integratieverslag niet al voor of op 11 november 2023, maar pas op 5 januari 2024 aan het Uwv heeft verstrekt. Het Uwv heeft daarom terecht een (administratieve) loonsanctie opgelegd aan eiseres.
15. Op 5 januari 2024 was sprake van een volledig ingediend re-integratieverslag. Het Uwv heeft de indiening van 5 januari 2024 van onder meer de eindevaluatie door eiseres beschouwd als een melding van eiseres dat zij haar administratieve tekortkoming heeft hersteld. Vaststaat dat het Uwv niet binnen een termijn van drie weken na de ontvangst van de eindevaluatie op 5 januari 2024 een beschikking heeft afgegeven waarin wordt vastgesteld dat de tekortkoming is hersteld. Hieruit volgt dat het Uwv met het bestreden besluit 2 terecht de loonsanctie heeft bekort tot en met 7 maart 2024, zijnde 9 weken nadat de volledige eindevaluatie was ontvangen. Hieruit volgt ook dat met het bestreden besluit 1 ten onrechte is beslist dat eiseres het loon van haar ex-werknemer moet doorbetalen tot en met 16 maart 2024. In zoverre is het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond. Het betoog dat deze onterechte beslissing ertoe moet leiden dat de loonsanctie geheel moet worden teruggedraaid, volgt de rechtbank niet. Daarvoor ontbreekt een juridische grondslag.
16. Eiseres doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank begrijpt het beroep op het vertrouwensbeginsel zo dat het vertrouwen is gewekt dat de loonsanctie zou worden ingetrokken dan wel zou worden bekort tot en met 10 februari 2024, zijnde het einde van de wachttijd, omdat nog vóór het einde van de wachttijd alsnog aan de administratieve verplichtingen was voldaan. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet in de eerste plaats aannemelijk worden gemaakt dat aan de kant van het Uwv een toezegging of andere uitlating is gedaan waaruit eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de door het Uwv opgelegde loonsanctie zou worden ingetrokken of dat de loonsanctie zou worden bekort tot en met 10 februari 2024. [7] Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd.
16.1.
Eiseres heeft op de zitting toegelicht dat zij op 15 december 2023 telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van het Uwv, die zou hebben medegedeeld dat de loonsanctie van de baan is als eiseres de stukken zou indienen. De stelling van eiseres is niet onderbouwd met stukken en wordt door het Uwv betwist. Daarom vindt de rechtbank niet voldoende aannemelijk dat zo’n uitlating is gedaan.
16.2.
Eiseres heeft in beroep verder transcripten overgelegd van een telefoongesprek tussen mevrouw [A] en een medewerker van het Uwv op 17 januari 2024 en twee voicemailberichten van een klachtenbehandelaar van het Uwv van 16 februari 2024. Voor zover volgens eiseres daaruit blijkt dat toezeggingen of uitlatingen zijn gedaan, waaruit zij kon en mocht afleiden dat de loonsanctie zou worden ingetrokken of volledig zou worden bekort, volgt de rechtbank haar daarin niet.
16.2.1.
Uit het telefoonscript met de medewerker van de helpdesk van 17 januari 2024 waarin mevrouw [A] vraagt naar de status van de loonsanctie blijkt niet dat uitlatingen gedaan zijn over de (bekorting van de) loonsanctie.
16.2.2.
In de transcripten van twee voicemailberichten van de klachtenbehandelaar van 16 februari 2024 staat, voor zover relevant: ‘(…) ik heb u… Om 11 uur heb ik u vanmorgen ook even gebeld. Ik heb namelijk gezien dat de beslissing, zoals die in eerste instantie vanuit sociale medische zaken zou worden genomen, is teruggedraaid. Daar terugkoppeling van gekregen van de arbeidsdeskundige. Ik heb ook gezien dat hij daarover met u gesproken heeft, gisteren nog, waarin die heeft aangegeven dat het toch wordt teruggedraaid, en de beslissing die ze eerst wilde nemen (…)’ en ‘(…) helaas krijg ik u niet aan de lijn. Ik Zie wel dat… Ik had natuurlijk in eerste instantie met de betreffende HD gesproken en ik heb ook gezien dat die toch ook zijn beslissing heeft bijgesteld. Dat er ook contact met u is geweest. Dat hij heeft correct besloten dat het geen nadelige gevolgen voor uw bedrijf heeft. Dan ben ik blij dat ik nog even gisteren met [onhoorbaar 00:02:36] heb gesproken, omdat het uiteindelijk na overleg met hogerhand dat dus toch heeft geleid tot een… Dat het tot het niet opleggen van een loonsanctie zeg maar [onhoorbaar 00:02:47] dat het op deze manier gewoond wordt afgerond (…)’. Uit deze uitlatingen kon of mocht door eiseres niet redelijkerwijs worden afgeleid dat door het Uwv de loonsanctie, die om administratieve redenen is opgelegd, zou worden ingetrokken of zou worden bekort. Gelet op het feit dat de klachtenbehandelaar teruggrijpt naar het gesprek tussen mevrouw [A] met arbeidsdeskundige [B] een dag eerder, moeten de uitlatingen redelijkerwijs worden begrepen in de context van de arbeidsdeskundige beoordeling en het gesprek met de arbeidsdeskundige op 15 februari 2024 over de definitieve uitkomst ten aanzien van de re-integratie-inspanningen en niet in de context van de administratieve loonsanctie. Daar komt bij dat arbeidsdeskundige [B] over zijn beoordeling ook e-mailcontact met de gemachtigde van eiseres heeft gehad en op 15 februari 2024 een e-mail heeft gestuurd waarin hij ook uitdrukkelijk heeft benoemd dat zijn beoordeling een inhoudelijke beoordeling is, die los staat van het bezwaar dat is gemaakt tegen de administratieve loonsanctie.
16.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kon en mocht eiseres ook niet redelijkerwijs afleiden uit het primaire besluit 1 dat de loonsanctie zou worden ingetrokken dan wel zou worden bekort tot en met 10 februari 2024, omdat daarin slechts is vermeld dat eiseres eerder kan stoppen met het doorbetalen van loon als zij haar re-integratieverplichtingen alsnog nakomt.
Tussenconclusie
17. Het Uwv heeft met het bestreden besluit 1 terecht de loonsanctie gehandhaafd. Met het bestreden besluit 1 is het Uwv echter ten onrechte gebleven bij zijn eerdere besluit tot bekorting van de loonsanctie tot en met 16 maart 2024. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is daarom gegrond en wordt ten aanzien van de beslissing over de bekorting vernietigd. Met het bestreden besluit 2 heeft het Uwv de loonsanctie terecht bekort tot en met 7 maart 2024. Ook is met bestreden besluit 2 komen vast te staan dat het primaire besluit 2 en het bestreden besluit 1 ten aanzien van de bekorting tot en met 16 maart 2024 onrechtmatig was. Deze onrechtmatigheid is het Uwv toe te rekenen.
Het verzoek om schadevergoeding
18. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
19. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. [8] Voor vergoeding van schade is vereist dat sprake is van een onrechtmatig besluit en dat een oorzakelijk verband aanwezig is tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Vervolgens komen alleen de schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend.
20. Het verzoek van eiser om een vergoeding van schade als gevolg van de opgelegde loonsanctie wordt afgewezen. Het Uwv kan alleen al niet worden veroordeeld tot vergoeding van de schade, omdat het opleggen van de loonsanctie zoals hiervoor is geoordeeld door de rechtbank geen onrechtmatig besluit is.
21. Voor zover eiseres verzoekt om een vergoeding van de schade als gevolg van de onrechtmatige beslissing van het Uwv dat zij het loon tot en met 16 maart 2024 moest doorbetalen, overweegt de rechtbank als volgt.
22. Eiseres heeft als schade advocaatkosten en het betaalde griffierecht gesteld. Voor zover eiseres advocaatkosten heeft gevorderd voor de bezwaar- en beroepsprocedure in onderhavige zaak (ter hoogte van € 5.093,75) en voor de communicatie met het Uwv (ter hoogte van € 2.317,50) overweegt de rechtbank dat er geen plaats is voor een vergoeding van die kosten via een schadeverzoek als bedoeld in bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal het verzoek van eiseres om vergoeding van advocaatkosten moeten beoordelen op basis van de regeling voor de vergoeding van proceskosten in de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht, welke een exclusief, forfaitair en limitatief karakter hebben. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [9] De rechtbank verwijst voor haar oordeel over de proceskostenvergoeding en het griffierecht naar haar overwegingen vanaf 23.
22.1.
Voor zover eiseres advocaatkosten heeft gesteld voor de twee civiele procedures met ex-werknemer bij de kantonrechter (ter hoogte van € 25.960,10), wordt het verzoek om schadevergoeding eveneens afgewezen. De onrechtmatigheid van het bestreden besluit 1 is erin gelegen dat het Uwv heeft beslist dat eiseres tot en met 16 maart 2024 het loon van haar ex-werknemer moet doorbetalen. Met het bestreden besluit 2 heeft het Uwv zoals hiervoor geoordeeld terecht beslist dat eiseres niet tot en met 16 maart 2024, maar tot en met 7 maart 2024 het loon van ex-werknemer moet doorbetalen. De onrechtmatigheid van de besluitvorming zit er dus in dat eiseres ten onrechte negen dagen langer het loon van ex-werknemer heeft doorbetaald. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt er een causaal verband tussen de schade en deze onrechtmatige beslissing. De advocaatkosten die eiseres heeft gemaakt in de kort geding-zaak zijn geen rechtstreeks gevolg van de onrechtmatige beslissing van het Uwv. In deze zaak heeft de ex-werknemer achterstallig loon van eiseres gevorderd, omdat eiseres het loon over de maanden februari en maart 2024 niet aan hem had betaald. Die procedure ging dus niet alleen over de doorbetaling van het loon van 7 maart tot en met 16 maart 2024. Daarom moet worden geconcludeerd dat als de onrechtmatige beslissing niet was genomen, de kort geding-zaak zich ook had voorgedaan en daarmee ook de advocaatkosten waren gemaakt.
22.2.
Wat betreft de advocaatkosten die zijn gemaakt in de bodemprocedure bij de kantonrechter ontbreekt ook een causaal verband met de onrechtmatige beslissing van het Uwv. In deze procedure heeft de ex-werknemer aan de kantonrechter gevraagd om de arbeidsovereenkomst met eiseres te ontbinden vanwege een ernstig verstoorde arbeidsrelatie en een slapend dienstverband. De rechter heeft de ontbinding toegewezen. Van enig verband met het besluit van het Uwv om de loonsanctie te bekorten tot en met 16 maart 2024 (in plaats van 7 maart 2024) is geen sprake.
Proceskosten en griffierecht
23. Vanwege de onrechtmatige bekorting tot en met 16 maart 2024 met het bestreden besluit 1, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het Uwv het griffierecht vergoedt aan eiseres en om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep. De rechtbank ziet ook aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten in bezwaar, omdat het Uwv met het bestreden besluit 2 ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is daarom ook gegrond. Het Uwv heeft op de zitting toegelicht dat de proceskostenvergoeding per abuis niet in het bestreden besluit 2 is opgenomen. De rechtbank zal het bestreden besluit 2 vernietigen voor zover daarin niet is beslist om de proceskosten in bezwaar te vergoeden.
24. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en de hoorzitting bijgewoond. De vergoeding van de kosten in bezwaar bedraagt € 1.294,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 904,-. De gemachtigde van eiseres heeft een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding van de kosten in beroep bedraagt € 1.808,-. Daarmee bedraagt te totale vergoeding € 3.102,-.
Is er aanleiding voor een bovenforfaitaire vergoeding?
25. Eiseres heeft verzocht om een bovenforfaitaire vergoeding van de proceskosten. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat daarvoor aanleiding is omdat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden en sprake is van een zeer schrijnend geval.
26. Het uitgangspunt van het op artikel 8:75 van de Awb gebaseerde Bpb bij vergoeding van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is dat een forfaitaire vergoeding wordt toegekend. In artikel 2, derde lid, van het Bpb is neergelegd dat hiervan in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken. De toelichting bij het Bpb vermeldt hierover dat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de regeling onrechtvaardig kan uitpakken en dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding – zonder af te doen aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten – kan verhogen of verlagen.
27. Wil sprake zijn van bijzondere omstandigheden dan zal een betrokkene, als gevolg van de werkwijze van een bestuursorgaan, uitzonderlijk hoge kosten hebben moeten maken, bijvoorbeeld omdat het bestuursorgaan ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld of sprake is van een hardnekkige houding van het bestuursorgaan. Bij de beoordeling of daarvan sprake is, moet ook betekenis worden toegekend aan de vraag of de betrokkene de kosten redelijkerwijs heeft moeten maken, zoals artikel 8:75, eerste lid, van de Awb voorschrijft.
28. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die tot een bovenforfaitaire vergoeding kunnen leiden. De werkwijze en besluitvorming van het Uwv dwong eiseres volgens de rechtbank niet tot het inroepen van rechtsbijstand waarmee een meer dan normale tijdsbesteding was gemoeid. Eiseres stelt dat sprake is van een zeer schrijnend geval, maar eiseres heeft niet geconcretiseerd wat haar situatie zo schrijnend maakt. Het gegeven dat een besluit ten onrechte, in strijd met algemene beginselen, is genomen en pas negen maanden later een juiste beslissing is genomen, levert op zichzelf geen bijzondere of ‘schrijnende’ omstandigheid op. Het verzoek om bovenforfaitaire vergoeding van de proceskosten wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 1 voor zover daarin is beslist dat eiseres het loon van ex-werknemer moet doorbetalen tot en met 16 maart 2024;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 2 voor het deel waarin niet is beslist op de proceskosten in bezwaar;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van dit deel van het bestreden besluit 2;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.102,-;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 371,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2025.
de rechter is niet in de gelegenheid
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 65 van de Wet WIA.
2.Artikel 25, derde lid, van de Wet WIA.
3.Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA.
5.Artikel 25, dertiende lid, van de Wet WIA.
6.Artikel 25, veertiende lid, van de Wet WIA.
7.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.
8.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1466.
9.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3453.