ECLI:NL:RBMNE:2025:1928

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/4102
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser en de beoordeling van de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering per 19 november 2023 beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, dat zijn uitkering beëindigde omdat hij meer dan 65% van zijn oude loon kon verdienen. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die aanvoert dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd, onder andere omdat hij niet lichamelijk is onderzocht en het spreekuur met de primaire arts slechts 7 minuten duurde. De rechtbank concludeert dat het Uwv voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat de medische rapporten voldoen aan de kwaliteitseisen. Eiser heeft geen medische onderbouwing gepresenteerd die zijn stellingen ondersteunt. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, maar constateert wel een motiveringsgebrek in de besluitvorming van het Uwv. Dit gebrek wordt gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat het niet aannemelijk is dat eiser hierdoor is benadeeld. De rechtbank veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4102

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2025 de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 19 november 2023.
1.2.
Het Uwv heeft met het besluit van 1 maart 2022 (het primaire besluit) aan eiser laten weten dat de ZW-uitkering die eiser ontving per 19 november 2023 wordt beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Eiser is het hier niet mee eens en heeft daarom tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met de beslissing op bezwaar van 8 mei 2024 (het bestreden besluit) is het Uwv bij de beëindiging van de ZW-uitkering gebleven.
1.3.
Eiser is vervolgens in beroep gegaan tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft hierna een aanvullend beroepschrift ingediend waarop door het Uwv is gereageerd met een aanvullend verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen samen met zijn vriendin en mr. V.C.D. Klaassen, waarnemer van de gemachtigde van eiser. Namens het Uwv is zijn gemachtigde verschenen.
1.5.
De rechtbank heeft op de zitting het onderzoek geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt voortgezet. De rechtbank heeft hiertoe een aantal vragen voorgelegd aan het Uwv. Op 9 december 2024 heeft het Uwv zijn reactie ingediend. Eiser heeft daarop op 24 december 2024 gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft vervolgens met toestemming van partijen het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 19 november 2023, omdat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Zij doet dit aan de hand van de argumenten, de beroepsgronden, die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is. Dat wil zeggen dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiser werkte voor 21,03 uur per week als [functie] bij [bedrijf] B.V. Hij heeft zich voor dit werk ziekgemeld met ingang 19 januari 2022. Door het Uwv is aan eiser per 31 maart 2023, een dag na de beëindiging van zijn dienstverband, een ZW-uitkering toegekend.
5. Na één jaar ziekte wordt een zogenoemde Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWB) uitgevoerd, bestaande uit een onderzoek door een verzekeringsarts en een onderzoek door een arbeidsdeskundige. De primaire verzekeringsarts [A] heeft eiser op 25 september 2023 op een spreekuur gezien en eiser toen psychisch onderzocht. De verzekeringsarts concludeert in de rapportage van 25 september 2023 dat eiser verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek. Hij heeft daarom in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geldig vanaf 25 september 2023, de beperkingen van eiser opgenomen. Eiseres heeft op 11 en 12 oktober 2023 een gesprek gehad met de arbeidsdeskundige. De arbeidsdeskundige heeft in een rapport van 12 oktober 2023 drie functies geselecteerd die eiser, ondanks zijn beperkingen, zou moeten kunnen uitoefenen. De arbeidsdeskundige concludeert op basis van het middelste loon van de functies, dat het eiser is staat is om 93,91% van zijn oude loon als boodschappenberzorger te verdienen. Vervolgens heeft het Uwv het primaire besluit genomen zoals vermeld onder ‘Inleiding’.
6. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft een hoorzitting plaatsgevonden op 18 januari 2024. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht. In zijn medische rapportage van 7 mei 2024 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de beperkingen die in de FML zijn neergelegd door de primaire verzekeringsarts juist zijn vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapport van 8 mei 2024 geconcludeerd dat de functies die door de primaire arbeidsdeskundige zijn geselecteerd geschikt zijn voor eiser en dat op juiste gronden is vastgesteld dat eiser in staat is om 93,91% van zijn oude loon als boodschappenverzorger te verdienen. Vervolgens heeft het Uwv het bestreden besluit genomen zoals vermeld onder ‘Inleiding’.
De standpunten van partijen
Het standpunt van eiser
7. Eiser voert aan dat er sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. Het spreekuur met de primaire arts duurde slechts 7 minuten. Volgens eiser is dit te kort om een oordeel te vormen over zijn psychische toestand. Daarnaast is hij niet lichamelijk onderzocht. Ook geeft volgens eiser het dagverhaal dat in het rapport van de primaire verzekeringsarts is opgenomen een verkeerde voorstelling van de feiten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens eiser ten onrechte dit dagverhaal overgenomen. Daarnaast voert eiser aan dat hij verdergaande beperkingen heeft dan de beperkingen die zijn aangenomen. Eiser heeft in zijn aanvullend beroepschrift een overzicht gegeven voor welke beoordelingspunten er (verdergaande) beperkingen aangenomen moeten worden. Verder stelt eiser dat hij, omdat hij verdergaand beperkt is, ook niet in staat is de geselecteerde functies uit te oefenen. Twee van de geselecteerde functies overschrijden bovendien de belastbaarheid zoals die volgt uit de FML.
Het standpunt van het Uwv
8. Het Uwv ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding om terug te komen op zijn besluitvorming.
Beoordelingskader
9. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
10. De vereisten waaraan de besluitvorming van het UWV moet voldoen, vloeien voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb). Rapporten van verzekeringsartsen moeten blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en moeten deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn. Als een rapport van een verzekeringsarts niet voldoet aan de kwaliteitseisen die in artikel 4 van het Sb zijn neergelegd, kan het bestreden besluit alleen al om die reden geen stand houden.
11. De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet de eisende partij dan wel aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de medische rapporten niet aan de genoemde kwaliteitseisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om echter voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of een medisch behandelaar noodzakelijk. Dat betekent dat hoe iemand zichzelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
12. Verder is van belang dat de datum in geding in deze zaak 19 november 2023 is, de datum waarop de ZW-uitkering is beëindigd. Bij de beoordeling gaat het dus om de medische toestand van eiser op die datum en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
13. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Daarbij is het volgende van belang. Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts van 25 september 2023 blijkt dat het dossier is bestudeerd en dat eiser op diezelfde datum is gezien op een spreekuur. Tijdens het spreekuur heeft de verzekeringsarts een anamnese afgenomen en is eiser psychisch onderzocht. De primaire verzekeringsarts motiveert in het rapport af te hebben gezien van een lichamelijk onderzoek, omdat de psychische klachten bepalend zijn. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 mei 2024 blijkt dat in bezwaar ook dossierstudie is verricht. Er is kennisgenomen van de bezwaargronden, het besprokene tijdens de hoorzitting en de ingebrachte medische informatie. Er heeft geen spreekuur plaatsgevonden in bezwaar.
14. Welke onderzoeksactiviteiten in bezwaar moeten worden verricht is (onder meer) afhankelijk van de medische situatie van de betrokkene, de gronden in bezwaar en de vraag of in de primaire fase sprake is van een gebrek dat moet worden hersteld. Bij betwisting van de medische grondslag in bezwaar is het dus niet (altijd) vereist dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokkene onderzoekt op een spreekuur. Afhankelijk van wat in bezwaar in de concrete situatie speelt, kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ook voor kiezen gebruik te maken van een of meer andere onderzoeksmogelijkheden. Zo nodig zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep moeten motiveren waarom van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek kon worden afgezien, zeker als op dat gebied gronden zijn aangevoerd. [2]
15. De verzekeringsarts bezwaar en beroep legt in zijn rapport van 7 mei 2024 uit dat hij geen spreekuur heeft gehouden omdat er volgens hem voldoende medische gegevens aanwezig waren voor een beoordeling. Bovendien is eiseres door een verzekeringsarts op een spreekuur gezien in de primaire fase, inclusief psychisch en lichamelijk onderzoek en daarover is consistent en uitgebreid gerapporteerd.
16. De rechtbank heeft het Uwv gevraagd om nader te motiveren waarom eiser in bezwaar niet alsnog lichamelijk is onderzocht omdat eiser, anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft, niet lichamelijk is onderzocht door de primaire verzekeringsarts en omdat eiser in zijn bezwaarschrift lichamelijke klachten naar voren brengt (waaronder hoofdpijn en koorts bij lichte inspanning). Het Uwv heeft na de zitting aanvullend gemotiveerd waarom niet alsnog een lichamelijk onderzoek is verricht in bezwaar. In het rapport van 27 november 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat de term ‘lichamelijk onderzoek’ per abuis is opgenomen in zijn eerdere rapport. Er had ‘algemene indruk’ moeten staan. Daarnaast motiveert hij dat een lichamelijk onderzoek door een verzekeringsarts in het geval van eiser geen aanvullende waarde heeft. Er zijn geen somatische oorzaken gevonden voor de ervaren hoofdpijn en koortsklachten van eiser door de KNO-arts. Daarnaast waren er ook geen afwijkingen gevonden bij de bloedonderzoeken, zoals blijkt uit de informatie die van de huisarts is verkregen. Daarom is eiser ook verwezen naar een psycholoog. Daarnaast heeft eiser ook geen andere lichamelijke klachten aangegeven die met een lichamelijk onderzoek onderzocht kunnen worden en ook de algemene indruk die de primaire verzekeringsarts van eiser heeft verkregen tijdens het spreekuur geeft geen aanleiding tot een lichamelijk onderzoek.
16.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee voldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestond voor het alsnog
verrichten van een lichamelijk onderzoek. Eisers enkele stelling in reactie op de motivering dat hij klachten heeft aangevoerd die zowel lichamelijk als psychisch van aard zijn (zoals griepklachten, extreme vermoeidheid en spanningsklachten), biedt geen aanknopingspunt voor een andere conclusie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft immers navolgbaar aangegeven dat voor deze klachten een lichamelijk onderzoek geen meerwaarde heeft.
17. Het onderzoek naar de psychische belastbaarheid is volgens eiser niet zorgvuldig verricht, omdat het spreekuurcontact bij de primaire verzekeringsarts slechts 7 minuten duurde en de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser niet heeft gezien voor een diepgaand psychisch onderzoek. Volgens eiser is een spreekuur van 7 minuten tijd evident onvoldoende om een afgewogen oordeel te vellen over zijn complexe medische situatie. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen reden voor het oordeel dat het medisch onderzoek ten aanzien van de psychische klachten van eiser niet zorgvuldig is geweest. Het Uwv heeft noch bevestigd noch ontkend dat het spreekuurcontact 7 minuten heeft geduurd, maar wat daar ook van zij, de duur en omvang van het medisch onderzoek is niet doorslaggevend voor de zorgvuldigheid daarvan. [3] Een kortdurend psychisch onderzoek door de primaire verzekeringsarts is daarom ook geen directe aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf nader psychisch onderzoek had moeten verrichten. Voor zover eiser spreekt over een ‘complexe medische situatie’ (die een uitgebreider psychisch onderzoek vergde), is dit zijn eigen opvatting, die verder niet medisch is onderbouwd. Daarbij merkt de rechtbank op dat niet in geschil is dat voldoende medische informatie van de behandeld sector aanwezig is. Daar komt bij dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling van de psychische belastbaarheid in bezwaar niet alleen is afgegaan op de bevindingen van de primaire verzekeringsarts en de destijds voorhanden medische informatie, maar ook informatie van de GZ-psycholoog van 27 februari 2023 heeft verkregen en die informatie kenbaar heeft betrokken bij zijn beoordeling.
18. De rechtbank ziet verder geen grond voor het oordeel dat het Uwv zich heeft gebaseerd op een onjuist dagverhaal. Volgens eiser staat in het dossier onjuist vermeld dat hij drie keer per week naar de sportschool ging, maar dat het in die tijd ging het om drie keer per week lichte oefeningen thuis. Dat vindt de rechtbank niet aannemelijk op basis van het dossier, omdat de primaire verzekeringsarts en een medisch secretaresse los van elkaar na individueel contact hebben opgetekend dat eiser heeft aangegeven naar de sportschool te gaan sinds respectievelijk 1,5 en 1 maand. De primaire verzekeringsarts heeft bovendien opgetekend dat eiser wandelt met de hond, soms kookt en licht huishoudelijk werk doet, op basis van de eigen verklaringen van eiser op het spreekuur. Volgens eiser klopt dit niet. Het komt slechts een aantal keer per week voor dat hij loopt hij met de hond en lichte huishoudelijke werkzaamheden doet. Koken gebeurt bij noodzaak hoogstens eens in de twee of drie weken. Voor zover er al getwijfeld moet worden aan de juistheid van het dagverhaal destijds zoals is weergegeven, geldt dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 mei 2024 blijkt dat het dagverhaal opnieuw is uitgevraagd op de hoorzitting van 18 januari 2024 in bezwaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis daarvan geconcludeerd dat eiser niet (meer) naar de sportschool gaat, vaak op bed ligt, een beetje leest en tv kijkt, slaapt en niet veel bijzonders doet. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgaat van een actiever dagverhaal zoals eiser dat heeft geschetst in het aanvullend beroepschrift en tijdens de hoorzitting destijds, is niet gebleken.
De medische beoordeling
19. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van eiser in de FML van 25 september 2023 onjuist heeft ingeschat. Zij legt hierna uit hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
20. Het Uwv is ermee bekend dat eiser diverse lichamelijke en psychische klachten heeft. Daarmee is ook rekening gehouden bij de vaststelling van de beperkingen. Zo zijn in de FML diverse beperkingen opgenomen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren), 2 (sociaal functioneren), 4 (dynamische handelingen) en 6 (werktijden). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 7 mei 2024 gemotiveerd waarom deze beperkingen zijn aangenomen voor de klachten van eiser.
21. Vanwege de depressieve klachten en belemmeringen die daarbij horen (spanningen, nervositeit en wisselende stemmingen) is eiser verminderd psychisch belastbaar volgens de verzekeringsartsen. Daarom zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van werken met deadlines of productiepieken, omgaan met conflicten en leidinggegeven.
22. Vanwege de vermoeidheidsklachten, griepklachten, algehele malaise bij lichte inspanning, hoofdpijn, wisselende eetlust en darmklachten moet eiser volgens de verzekeringsartsen fysiek zwaar werk vermijden, waardoor beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van tillen tijdens het werk en dragen tijdens het werk. Daarnaast is een beperking aangenomen voor ’s nachts werken om een goede nachtrust te waarborgen in verband met zijn psychische klachten en zijn vermoeidheid. Daarnaast hebben de verzekeringsartsen vanwege de vermoeidheid, de behandelingen van eiser op de datum in geding en om terugval in (psychische) klachten te voorkomen een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week aangenomen.
23. In wat eiser in beroep heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de motivering van de verzekeringsartsen van het Uwv. Zij hebben namelijk inzichtelijk en consistent gemotiveerd hoe en waarom zij tot eisers belastbaarheid zijn gekomen. Eiser heeft in beroep weliswaar een lijst overgelegd met punten waarop volgens hem (verdergaande) beperkingen aan de orde zijn, maar hij heeft geen medische stukken ingebracht die dat standpunt onderbouwen. Hij heeft ook niet concreet verwezen naar bevindingen uit reeds beschikbare medische informatie die onvoldoende zijn meegewogen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank ziet door ook geen aanknopingspunt voor. Volgens eiser leveren de bestaande medische gegevens zoals de diagnoses depressie, PTSS en spanningsklachten voldoende bewijs dat de beperkingen ernstiger zijn, maar daarin volgt de rechtbank hem niet. Een diagnose in het algemeen niet bepalend voor het vaststellen van de arbeidsbeperkingen.
24. Eiser heeft nog benoemd dat hij zich stoort aan de standaardomschrijving van hem ten tijde van het spreekuur. Hij geeft aan dat hij er tijdens het gesprek verstrooid bij zat, voor zijn gevoel niet goed kon reageren op wat werd gezegd, meerde malen midden in een zin vergat waar hij het over had en er allesbehalve goed en fit bij zat. Voor zover eiser met de ‘standaard omschrijving’ de algemene indruk en de resultaten van het psychische onderzoekt bedoelt, zoals deze in het rapport van 25 september 2023 van de primaire verzekeringsarts is opgenomen en daarmee deze bevindingen weerspreekt, ziet de rechtbank bij gebrek aan een concreet aanknopingspunt daartoe geen aanleiding om eiser daarin te volgen. Het gaat immers om de bevindingen van de verzekeringsarts zelf en zijn indruk van eiser. Dat eiser dit anders heeft ervaren is op zichzelf niet voldoende voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de primaire verzekeringsarts.
De arbeidskundige beoordeling
25. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de beperkingen van eiser in de FML van 25 september 2023 niet zijn onderschat. Op basis daarvan heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat eiser geschikt is voor de drie geselecteerde functies van archiefmedewerker, telefonist (centrale)/medewerker callcenter en medewerker binderij, grafisch nabewerker (‘zijn arbeid’). Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gemotiveerd dat deze aan eiser voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid zoals vastgelegd in de FML van 25 september 2023.
25.1.
Eiser stelt dat hij de functie van archiefmedewerker niet kan uitoefenen, omdat er productiepieken en deadlines voorkomen in het werk en er nauwkeurig en geconcentreerd gewerkt moet worden. De rechtbank is het daar niet mee eens. Er zijn door de verzekeringsartsen geen beperkignen aangenomen op het gebied van nauwkeurig en geconcentreerd werken. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch oordeel juist is, kan alleen daarom op deze punten niet worden gesteld dat de functie de belastbaarheid overschrijdt. Verder komt het hanteren van productiepieken of deadlines in de functie niet voor zo blijkt uit de resultaat functiebeoordeling. Zoals het Uwv ook ter zitting heeft benoemd, is er ten aanzien van productiepieken en deadlines (item 1.8.4.) geen sprake is van een signalering. Het Uwv heeft deze functie aan de schatting ten grondslag mogen leggen.
25.2.
De functie van telefonisch (centrale)/medewerker callcenter is volgens eiser niet geschikt, omdat hij in het werk conflictsituaties uit de weg moet kunnen gaan. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Het komt gelet op de kenmerkende belasting zoals volgt uit de resultaat functiebeoordeling voor dat soms een lastige klant aan de telefoon te woord moet worden gestaan. Dit past nog binnen de belastbaarheid. Eiser is namelijk niet beperkt geacht door de verzekeringsartsen in het hanteren van een conflict met agressieve of onredelijke mensen in telefonisch contact. Het Uwv heeft ook deze functie aan de schatting ten grondslag mogen leggen.

Conclusie en gevolgen

26. Het Uwv heeft terecht besloten om per 19 november 2023 de ZW-uitkering van eiser te beëindigen.
Welke gevolgen heeft het geconstateerde gebrek in de besluitvorming?
27. Pas in beroep is deugdelijke gemotiveerd waarom is afgezien van een lichamelijk onderzoek. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. Het is niet aannemelijk dat de eiser door het motiveringsgebrek is benadeeld, omdat eenzelfde besluit zou zijn genomen als het gebrek zich niet had voorgedaan. Daarom passeert de rechtbank het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Zij ziet hierin wel aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van eiser en het griffierecht aan eiser te vergoeden.
27.1.
De vergoeding van de proceskosten is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en was aanwezig bij de zitting. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99.
3.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4896.