6.3.Op grond van artikel 1a, aanhef en onder e, van de Remigratiewet behoren tot de doelgroep van deze wet:
e) vreemdelingen die voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel een vergunning tot rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8, onderdeel c of d, van de Vreemdelingenwet 2000 hebben ontvangen en personen die zich voor dat tijdstip, in het kader van gezinshereniging met een vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onderdeel c of d, van de Vreemdelingenwet 2000 in Nederland hebben gevestigd.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank oordeelt dat de Svb de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat eiser niet tot de doelgroep van artikel 1a, aanhef en onder e, van de Remigratiewet behoort.
8. De rechtbank overweegt dat de minister de doelgroepen van de Remigratiewet zorgvuldig heeft bepaald. In de memorie van toelichting bij de wijziging van de Remigratiewet staat in paragraaf 3.5.2.3. (Asielgerechtigden):
“Vluchtelingen en asielgerechtigden hebben hun eigen land niet uit vrije wil en overhaast moeten verlaten. Het ging veelal om levensbedreigende omstandigheden en zij hebben daarbij niet de vrije keuze gehad een toevluchtsoord te kiezen. Hierom zijn zij vaak toevalligerwijze hier gekomen. Daarom is het gerechtvaardigd aan hen de mogelijkheid te bieden tot vertrek, vooral als ze in Nederland in een uitzichtloze uitkeringsafhankelijke situatie zijn gekomen, waarbij geen arbeidsperspectief aanwezig is.”
9. Hieruit volgt dat de wetgever een expliciete keuze heeft gemaakt om vluchtelingen en asielgerechtigden aan te wijzen als doelgroep. Overeenkomstig de bedoeling van de wetgever en het integratiebeleid, biedt deze wettelijke bepaling geen mogelijkheid om hiervan af te wijken. Vast staat dat eiser rechtmatig verblijf heeft krachtens een verblijfsvergunning regulier vanwege tijdsverloop in de asielprocedure en niet krachtens een verblijfsvergunning asiel.De Svb heeft daarom de aanvraag terecht afgewezen omdat eiser niet tot de doelgroep van de Remigratiewet behoort.
10. Artikel 1a, aanhef en onder e, van de Remigratiewet is dwingend geformuleerd en biedt geen ruimte om een belangenafweging te maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb daarom terecht geen belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gemaakt.
11. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of, los van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, artikel 1a, aanhef en onder e, van de Remigratiewet kan worden getoetst aan het (ongeschreven) evenredigheidsbeginsel. Uit de rechtspraak volgt dat het de rechter vrijstaat om in bepaalde (groepen van) gevallen een wetsbepaling buiten toepassing te laten indien de toepassing van die bepaling in verband met daarin niet verdisconteerde omstandigheden in strijd zou komen met een fundamenteel rechtsbeginsel. Dat is het geval indien die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met de algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. De niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden kunnen verschillend van aard zijn. Ten eerste kunnen die omstandigheden gelegen zijn in het handelen van het bestuursorgaan bij de uitvoering of de toepassing van de wettelijke bepaling. Ten tweede kan het gaan om gevolgen van de toepassing van de wettelijke bepaling die niet stroken met wat de wetgever kan hebben bedoeld of voorzien.
12. De rechtbank oordeelt dat zich in eisers geval geen bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. De essentie van artikel 1a, aanhef en onder e, van de Remigratiewet is dat alleen degenen met een verblijfsvergunning asiel recht hebben op een remigratie-uitkering. Die essentie kan de wetgever niet zijn ontgaan. Daarom moet worden aangenomen dat hij de gevolgen van de toepassing van deze bepaling heeft bedoeld en voorzien. De wetsgeschiedenis die is weergegeven onder rechtsoverweging 8 duidt op een bewuste keuze voor het beperken van de doelgroep tot vreemdelingen die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 1a van de Remigratiewet in het bezit waren van een verblijfsvergunning asiel. Ook blijkt hieruit dat de wetgever moet hebben voorzien dat bepaalde personen hiermee worden uitgesloten van het recht op een remigratie-uitkering.
13. Eisers stelling dat hij zijn asielprocedure moest intrekken om in aanmerking te komen voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van tijdsverloop leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Hoewel het begrijpelijk is dat eiser toentertijd de keuze voor een reguliere verblijfsvergunning heeft gemaakt, had hij er ook voor kunnen kiezen om het resultaat van zijn asielprocedure af te wachten. Deze procedure had er immers toe kunnen leiden dat eiser – alsnog – in het bezit was gesteld van een verblijfsvergunning asiel. De gevolgen van de door eiser gemaakte keuze komen dan ook voor zijn rekening en risico. Bovendien heeft eiser zijn stelling dat hij toentertijd zijn asielprocedure moest intrekken om in aanmerking te kunnen komen voor een reguliere verblijfsvergunning niet met stukken onderbouwd. Uit de brief van de IND van 13 mei 2002 waarin staat dat eiser in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning regulier in verband met tijdsverloop, blijkt in elk geval niet dat de IND deze voorwaarde heeft gesteld.