ECLI:NL:RBMNE:2025:2054

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
11309127 UC EXPL 24-6266 CD/942
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over consumentenkrediet en informatieplicht bij online aankopen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 april 2025 een verstekvonnis gewezen in een geschil tussen de rechtspersoon Alektum Capital II AG, gevestigd in Zug, Zwitserland, en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van een koopprijs van € 63,73, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten, na een online aankoop bij de webwinkel Shein, waarbij de gedaagde gebruik maakte van de uitgestelde betalingsmogelijkheid via Klarna Bank AB. De kantonrechter heeft in deze procedure ambtshalve de naleving van consumentenbeschermende bepalingen getoetst, met name of de nodige informatie aan de gedaagde partij is verstrekt en of de consument voldoende draagkracht had om het krediet terug te betalen. De kantonrechter concludeert dat de eisende partij niet voldoende informatie heeft verstrekt, waardoor de consumentenbeschermende bepalingen niet zijn nageleefd. Dit leidt tot de vernietiging van de consumentenkredietovereenkomst, waardoor de gedaagde partij geen rente en incassokosten hoeft te betalen. De kantonrechter heeft de betalingsverplichting van de gedaagde partij verminderd met 60% en veroordeelt de gedaagde tot betaling van € 25,49, alsook tot betaling van de proceskosten van € 303,54.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11309127 UC EXPL 24-6266 CD/942
Verstekvonnis van 30 april 2025
inzake
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Alektum Capital II AG,
gevestigd in Zug, Zwiterland,
eisende partij,
gemachtigde: R. Slagman,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij. De gedaagde partij heeft niet (op tijd) op de vordering gereageerd en ook geen uitstel gevraagd om op een later moment te mogen reageren. Daarom heeft de kantonrechter verstek verleend tegen de gedaagde partij.
1.2.
Vervolgens heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen, waarna de eisende partij een akte met daarin een nadere toelichting in het geding heeft gebracht. Daarop volgt nu dit vonnis.

2.Waar gaat deze procedure over?

2.1.
De gedaagde partij heeft in de webwinkel Shein verschillende zaken gekocht voor in totaal € 63,73. De gedaagde partij heeft daarbij gekozen voor de aangeboden mogelijkheid van uitgestelde betaling aan Klarna Bank AB (hierna: kredietverstrekker). Ondanks aanmaning heeft de gedaagde partij de koopprijs niet betaald.
2.2.
De vordering op de gedaagde partij is verkocht aan de eisende partij. De eisende partij vordert nu de koopprijs, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten.

3.Wat aan dit vonnis vooraf ging

3.1.
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 20 november 2024, gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:RBMNE:2024:6391. Daarin is de eisende partij in de gelegenheid gesteld te onderbouwen of het in deze procedure gesloten krediet al dan niet onder de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 onder e van het Burgerlijk Wetboek (BW) valt.
3.2.
In haar akte heeft de eisende partij gesteld dat het in deze zaak gesloten krediet volgens haar inderdaad onder de genoemde uitzondering valt. Zij heeft toegelicht dat de kredietverstrekker verschillende betaalmogelijkheden aanbiedt waaruit consumenten kunnen kiezen. De kredietverstrekker brengt aan consumenten geen kosten bovenop de koopsom in rekening voor het gebruik van de mogelijkheid om uitgesteld te betalen. Pas als zij na een kosteloze herinnering nog niet overgaan tot betaling worden op grond van de algemene voorwaarden aanmaningskosten in rekening gebracht. Wanneer daarna nog geen betaling wordt ontvangen, wordt de vordering zonder de aanmaningskosten overgedragen aan een incassobureau, in dit geval de eisende partij. Het incassobureau onderneemt op haar beurt verschillende acties om de consument tot betaling te bewegen. Als laatste stap stuurt het incassobureau een brief waarbij de consument de gelegenheid krijgt om de vordering zonder extra te kosten te voldoen voordat deze wordt overgedragen aan de deurwaarder. Volgens de eisende partij hoeft daardoor inmiddels nog slechts in 1% van alle transacties een (extern) incassobureau te worden ingeschakeld. De eisende partij heeft verder verklaard dat het verdienmodel van de kredietverstrekker niet is gebaseerd op achterstallige betalingen. Het is erop gebaseerd dat de kredietverstrekker, in ruil voor zijn diensten, bij verkopers een klein percentage van elke transactie in rekening brengt. De eisende partij wijst er in dat verband op dat de kredietverstrekker dat ook op zijn website heeft vermeld.

4.De nadere beoordeling door de kantonrechter

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de eisende partij niet duidelijk heeft gemaakt dat de bedongen rente, aanmanings- en incassokosten geen deel uitmaken van het verdienmodel van de kredietverstrekker. Het moge zo zijn dat consumenten zelf kunnen kiezen of zij uitgesteld willen betalen, dat daarvoor geen andere kosten dan de bedongen kosten in rekening worden gebracht en dat veel werkzaamheden worden verricht (e-mail- en appberichten worden gestuurd) als een consument niet tijdig tot betaling overgaat, maar dat sluit niet uit dat met het (op termijn) in rekening brengen van rente, aanmanings- en incassokosten inkomsten kunnen worden gegenereerd die meer dan kostendekkend zijn – en dat de kredietverstrekker daarop heeft geanticipeerd.
4.2.
Dat nog slechts in 1% van alle transacties een extern incassobureau hoeft te worden ingeschakeld, maakt dat niet anders, al was het maar omdat geen informatie is verschaft over het totale aantal transacties en evenmin over het aantal transacties waarin de door de kredietverstrekker verrichte werkzaamheden (en daarvoor in rekening gebrachte aanmaningskosten) alsnog leiden tot betaling. Het zijn immers (juist) die transacties, waarmee de kredietverstrekker inkomsten kan genereren en uit niets blijkt dat die inkomsten slechts kostendekkend zouden zijn en geen deel uit zouden maken van het verdienmodel. Daarom kan niet worden uitgesloten dat de kredietverstrekker er wel degelijk op heeft geanticipeerd dat met de bedongen kosten winst kan worden gegenereerd (naast de winst die kan worden gegenereerd uit de overeenkomsten met de winkeliers, zoals de kredietverstrekker op zijn website vermeldt).
4.3.
De kantonrechter wijst er in dit verband op dat in het rapport van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), waarnaar in het tussenvonnis is verwezen, met zoveel woorden is vermeld dat het verdienmodel van zogenoemde ‘buy now pay later’-aanbieders (waartoe ook de kredietverstrekker in deze procedure behoort) verschilt, maar dat een aantal aanbieders een substantieel deel van hun inkomsten verdient met het in rekening brengen van kosten aan consumenten die te laat betalen. Volgens de AFM zijn die kosten meer dan kostendekkend voor de werkzaamheden die deze aanbieders daar tegenover stellen, zijn ze voor die aanbieders zelfs winstgevend en vormen ze een wezenlijk deel van hun verdienmodel. De kantonrechter begrijpt dat verschillende ‘buy now pay later’-aanbieders hun verdienmodel sindsdien hebben aangepast, en hun inkomsten vooral halen uit de samenwerking met verkopers, maar uit de akte kan niet de conclusie worden getrokken dat de kredietverstrekker in deze procedure niet langer ten minste een deel van zijn inkomsten haalt uit de bedongen kosten.
4.4.
Aldus moet het ervoor worden gehouden dat het in deze procedure gesloten krediet een consumentenkredietovereenkomst is als bedoeld in titel 2A van boek 7 BW en dat de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 onder e BW niet van toepassing is. Dat betekent dat consumentenbeschermende bepalingen onverkort van toepassing zijn. Dit leidt tot het volgende.
4.5.
De kantonrechter moet bij de beoordeling van de vordering die zijn grondslag vindt in deze consumentenkredietovereenkomst ambtshalve (dat wil zeggen uit zichzelf, ook zonder dat de gedaagde partij daar om vraagt) toetsen of een aantal belangrijke consumentenbeschermende bepalingen is nageleefd. Hij moet met name toetsen of de nodige informatie aan de gedaagde partij is verstrekt, als bedoeld in de artikelen 7:60 en 7:61 BW, en of is gecontroleerd of de consument wel voldoende draagkracht heeft om het krediet terug te kunnen betalen, als bedoeld in artikel 4:34 van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Als dat niet is gebeurd, of als de kantonrechter over onvoldoende informatie beschikt om dit te kunnen beoordelen, moet de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden. In de regel moet dan (een deel van) de vordering worden afgewezen.
4.6.
De kantonrechter heeft er in het tussenvonnis op gewezen dat de eisende partij de kantonrechter van voldoende informatie moet voorzien om de noodzakelijke toets uit te kunnen voeren. De eisende partij heeft die informatie echter niet of onvoldoende verstrekt. De kantonrechter kan daardoor niet toetsen of de consumentenbeschermende bepalingen van de artikelen 7:60 en 7:61 BW en/of van artikel 4:34 Wft zijn nageleefd.
4.7.
De genoemde consumentenbeschermende bepalingen zijn bepalingen met een Europese oorsprong, die in ons nationale recht zijn geïmplementeerd. Zij moeten gelijk worden gesteld aan bepalingen die naar nationaal recht van openbare orde zijn. [1] Als dergelijke bepalingen niet zijn nageleefd (of als dat, zoals in dit geval, niet kan worden vastgesteld), is niet voldaan aan een regel van openbare orde en moet de overeenkomst worden vernietigd op grond van artikel 3:40 lid 1 BW.
4.8.
De kantonrechter vernietigt daarom de consumentenkredietovereenkomst. Als gevolg daarvan hoeft de gedaagde partij de gevorderde rente en de vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten niet te betalen. Die kosten waren immers bedongen in de consumentenkredietovereenkomst die is vernietigd en de dus niet meer bestaat. [2]
4.9.
Met betrekking tot de gevorderde koopprijs is relevant dat naast de vernietigde consumentenkredietovereenkomst óók een consumentenkoopovereenkomst is gesloten (tussen de gedaagde partij en de verkoper, die zijn vordering op de gedaagde partij heeft overgedragen aan de kredietverstrekker, die de vordering op zijn beurt heeft overgedragen aan de eisende partij). Ook op die koopovereenkomst zijn informatieplichten van toepassing en de kantonrechter moet ambtshalve beoordelen of een aantal essentieel geachte informatieplichten is nageleefd.
4.10.
In deze procedure, waarin de koopovereenkomst online is gesloten, zijn de informatieplichten van de artikelen 6:230m en 6:230v BW van toepassing. De kantonrechter constateert dat niet alle essentiële informatieplichten zijn nageleefd, met name niet op de volgende onderdelen.
4.11.
In de dagvaarding is gesteld dat duidelijk zou zijn gemaakt dat de overeenkomst werd gesloten met de webwinkel Shein , maar daar kan de kantonrechter de eisende partij niet in volgen. Op de bestelbevestiging die de gedaagde partij van de kredietverstrekker heeft ontvangen is namelijk de naam Zoetop Business Co Limited vermeld. De naam Shein komt daar niet op voor. Overigens heeft de eisende partij gesteld dat consumenten die willen weten met wie ze een overeenkomst sluiten onderaan de webpagina van Shein op de hyperlink ‘afdruk’ kunnen klikken. Nog afgezien van de omstandigheid dat die hyperlink niet gemakkelijk vindbaar is, en ten onrechte een actieve houding van de consument vereist, leidt die hyperlink naar weer een andere partij, namelijk Infinite Styles Ecommerce Co Ltd., waardoor zonder nadere toelichting niet als vaststaand kan worden aangenomen dat de gedaagde partij op duidelijke en begrijpelijke wijze is geïnformeerd over de identiteit van de verkoper, als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 onder b, c en d BW.
4.12.
De eisende partij heeft gesteld dat de verkoper in zijn algemene voorwaarden duidelijkheid heeft verschaft over zijn identiteit, maar de kantonrechter kan niet beoordelen of dat zo is, omdat bij de dagvaarding algemene voorwaarden zijn gevoegd (‘laatste update 29 maart 2021’) die nog niet in werking waren getreden toen de overeenkomst met de gedaagde partij werd gesloten (op 2 maart 2021). Aan de gedaagde partij moeten dus andere algemene voorwaarden zijn verstrekt, met een onbekende inhoud, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de gedaagde partij afdoende is geïnformeerd over de identiteit van de verkoper.
4.13.
De kantonrechter constateert meer onvolkomenheden. Zo komen de stellingen van de eisende partij over het bestelproces niet overeen met de in dat verband overgelegde printscreens van het gevolgde bestelproces. Volgens de eisende partij zou stap 3.6 namelijk een bestelknop bevatten met de tekst ‘bestelling plaatsen’, waarmee volgens de eisende partij voldoende duidelijk zou zijn gemaakt dat met het klikken op die knop een betalingsverplichting is aangegaan. De kantonrechter heeft geen stap 3.6 aangetroffen en ook geen knop met de tekst ‘bestelling plaatsen’. De overgelegde printscreens bevatten wel een stap 4.1 met een knop met de vergelijkbare tekst ‘plaats bestelling’. Een knop met die tekst wordt echter in de omgangstaal en in de ogen van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument niet noodzakelijkerwijs en consistent in verband gebracht met het ontstaan van een betalingsverplichting (niet voor niets is in artikel 6:230v lid 3 BW expliciet ‘bestelling met betalingsverplichting’ vermeld, wat niet nodig zou zijn geweest als de betalingsverplichting logischerwijs volgde uit de bestelling). Dat is inmiddels ook met zo veel woorden door de Hoge Raad geoordeeld. [3]
4.14.
Overigens heeft de kantonrechter in stap 2.3 van het overgelegde bestelproces een knop aangetroffen met de tekst ‘afrekenen’ en in stap 5.1 een knop met de tekst ‘kopen’. Hoewel die teksten anders doen vermoeden, moeten die knoppen volgens de eisende partij dus niet worden beschouwd als de in artikel 6:230v lid 3 BW bedoelde bestelknop (te weten de knop die de overgang markeert van vrijblijvend winkelen tot het sluiten van een overeenkomst, en die aldus een betalingsverplichting doet ontstaan). Voor een consument zoals de gedaagde partij kan daardoor verwarring zijn ontstaan, in die zin dat de consument niet weet waar hij op welk moment aan toe is. Ook om die reden kan niet als vaststaand worden aangenomen dat de verkoper aan zijn informatieplicht van artikel 6:230v lid 3 BW heeft voldaan – informatieplichten zijn immers bedoeld om consumenten zoals de gedaagde partij geïnformeerd te laten beslissen of zij een overeenkomst onder de aangeboden voorwaarden wensen te sluiten en om onduidelijkheden als deze te voorkomen.
4.15.
Overigens heeft de eisende partij gesteld dat de verkoper na de totstandkoming van de overeenkomst een bestelbevestiging naar de gedaagde partij heeft verstuurd, met daarin de naam van de verkoper, een specificatie van de gekochte producten, de koopprijs, eventuele verzendkosten, informatie over de wijze van levering en de leveringstermijn, een pdf met daarin informatie over het herroepingsrecht en linkjes naar online hulp. De betreffende bestelbevestiging is echter niet in het geding gebracht, zodat de kantonrechter de juistheid van die stelling niet kan beoordelen. Overigens heeft de eisende partij gesteld dat in de bestelbevestiging ook een link naar de algemene voorwaarden is opgenomen, die desgewenst hadden kunnen worden opgeslagen en/of geprint. Met zo’n link kan hoe dan ook niet zijn voldaan aan de eis van artikel 6:230v lid 7 BW, inhoudend dat alle noodzakelijke informatie na de totstandkoming van de overeenkomst moet worden bevestigd op een duurzame gegevensdrager. Een link naar een online vindplaats van algemene voorwaarden kwalificeert namelijk niet als duurzame gegevensdrager. [4]
4.16.
Volgens de eisende partij heeft niet alleen de verkoper een bestelbevestiging verstuurd, maar ook de kredietverstrekker. De door de kredietverstrekker aan de gedaagde partij verstuurde bestelbevestiging is aan de dagvaarding gehecht, maar ook die bevat niet alle in artikel 6:230v lid 7 BW bedoelde informatie. Zoals al eerder is overwogen bevat die bestelbevestiging niet de naam Shein , zodat daar bij de gedaagde partij verwarring over kan zijn ontstaan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden uitgesloten dat de gedaagde partij meende te maken te hebben met een spambericht, waarop geen actie hoefde te worden ondernomen. Ook bevat deze bevestiging ten onrechte geen informatie over de wijze van levering en de leveringstermijn en evenmin over het herroepingsrecht. Dat klemt, want een consument die niet is geïnformeerd over het herroepingsrecht kan daar geen gebruik van maken, zeker niet als hij ook niet weet tegen welke partij hij dat recht zou kunnen inroepen.
4.17.
De kantonrechter moet ambtshalve consequenties verbinden aan deze schendingen (c.q. niet-gebleken naleving) van informatieplichten. Onder verwijzing naar de Richtlijn Sanctiemodel informatieplichten vermindert hij de betalingsverplichting van de gedaagde partij met 60%. De gedaagde partij heeft voor € 63,73 zaken gekocht, ontvangen en behouden. Daarvan hoeft door ambtshalve sanctionering slechts 40% te worden betaald, dat wil zeggen € 25,49. Dat bedrag is toewijsbaar.
4.18.
Hoewel een groot deel van de vordering wordt afgewezen is de eisende partij voor dit bedrag terecht een procedure gestart. Daarom moet de gedaagde partij de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de eisende partij worden begroot op:
- dagvaarding € 113,54
- griffierecht € 130,00
- salaris gemachtigde € 40,00 (1 punt x tarief € 40,00)
- nakosten
€ 20,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 303,54;

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de gedaagde partij om tegen bewijs van kwijting € 25,49 aan de eisende partij te betalen;
5.2.
veroordeelt de gedaagde partij in de proceskosten van € 303,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de gedaagde partij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet de gedaagde partij ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.

Voetnoten

1.Zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5655
2.Omdat dit deel van de vordering hoe dan ook moet worden afgewezen hoeft de kantonrechter niet te beoordelen of de betreffende bedingen wellicht onredelijk bezwarend zijn voor consumenten zoals de gedaagde partij, als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW
3.Hoge Raad 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1355
4.Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677