ECLI:NL:RBMNE:2025:2059

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
11328823 LC EXPL 24-2484 CD/942
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over consumentenrecht en betalingsverplichtingen in een koopovereenkomst met uitgestelde betaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 april 2025 een verstekvonnis gewezen in een geschil tussen de besloten vennootschap Capaccs Invest II B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde het resterende deel van de koopprijs van een product dat de gedaagde partij had aangeschaft via een webwinkel, waarbij de mogelijkheid tot betaling in termijnen was aangeboden. De gedaagde partij had de tweede en derde termijn niet betaald, ondanks aanmaningen. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis eerder geoordeeld dat de eisende partij moest onderbouwen of het krediet onder de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 onder e van het Burgerlijk Wetboek valt. De eisende partij heeft aangetoond dat de aangerekende rente en incassokosten geen deel uitmaken van het verdienmodel van de kredietverstrekker, waardoor de uitzondering van toepassing is. De kantonrechter heeft ambtshalve de naleving van consumentenbeschermende bepalingen beoordeeld en vastgesteld dat niet aan alle informatieplichten was voldaan. Dit leidde tot een vermindering van de betalingsverplichting van de gedaagde partij met 20%. Uiteindelijk is de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van € 364,30 aan de eisende partij, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
zaaknummer: 11328823 LC EXPL 24-2484 CD/942
Verstekvonnis van 30 april 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap
Capaccs Invest II B.V.,
gevestigd in Eindhoven,
eisende partij,
gemachtigde: ACCS Incasso,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij. De gedaagde partij heeft niet (op tijd) op de vordering gereageerd en ook geen uitstel gevraagd om op een later moment te mogen reageren. Daarom heeft de kantonrechter verstek verleend tegen de gedaagde partij.
1.2.
Vervolgens heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen, waarna de eisende partij een akte met daarin een nadere toelichting in het geding heeft gebracht. Daarop volgt nu dit vonnis.

2.Waar gaat deze procedure over?

2.1.
De gedaagde partij heeft in de webwinkel www. gereedschapcentrum .nl een zaak gekocht voor € 595,39. De gedaagde partij heeft daarbij gekozen voor de aangeboden mogelijkheid om in drie termijnen te betalen aan In3 NL B.V. (hierna: kredietverstrekker), een rechtsvoorgangster van de eisende partij. De eerste termijn van € 198,46 is direct betaald, de tweede termijn, van eveneens € 198,46, had binnen 30 dagen na de factuurdatum moeten worden betaald en de derde termijn, van € 198,47, binnen 60 dagen. Ondanks aanmaning heeft de gedaagde partij de tweede en derde termijn niet betaald.
2.2.
De eisende partij vordert nu het resterende deel van de koopprijs, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten.

3.Wat aan dit vonnis vooraf ging

3.1.
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 27 november 2024, gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:RBMNE:2024:7629. Daarin is de eisende partij in de gelegenheid gesteld te onderbouwen of het in deze procedure gesloten krediet al dan niet onder de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 onder e van het Burgerlijk Wetboek (BW) valt.
3.2.
In haar akte heeft de eisende partij gesteld dat het in deze zaak gesloten krediet volgens haar inderdaad onder de genoemde uitzondering valt. Zij heeft gemotiveerd toegelicht dat het verdienmodel van de kredietverstrekker is gebaseerd op de vergoeding die hij ontvangt van winkeliers die de mogelijkheid om uitgesteld te betalen aanbieden aan consumenten en niet op niet-nakomingsanticipatie. Ook heeft de eisende partij toegelicht dat de werkzaamheden die de kredietverstrekker verricht om openstaande bedragen alsnog geïnd te krijgen, waarvoor de kredietverstrekker geen rente of incassokosten ontvangt, niet kostendekkend zijn. De eisende partij heeft ter onderbouwing van haar stellingen verschillende producties in het geding gebracht, onder andere stukken van haar accountant.
3.3.
De eisende partij heeft verder uitgelegd hoe de kredietverstrekker bij iedere transactie een kredietwaardigheidstoets uitvoert en heeft daaraan toegevoegd dat de kredietverstrekker consumenten die niet binnen de gestelde termijnen betalen blokkeert, in die zin dat zij gedurende twee jaar geen gebruik kunnen maken van uitgestelde betaling bij de kredietverstrekker, om hen te beschermen tegen overkreditering en mogelijke stapeling van schulden. Volgens de eisende partij zou de kredietverstrekker dit niet doen als niet-nakomingskosten deel uit zouden maken van zijn verdienmodel.

4.De nadere beoordeling door de kantonrechter

4.1.
Geoordeeld wordt dat de eisende partij met haar akte en alle daarbij gevoegde producties voldoende duidelijk heeft gemaakt dat de bedongen rente en incassokosten geen deel uitmaken van het verdienmodel van de kredietverstrekker. Als gevolg daarvan geldt de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 onder e BW en moet dus worden geoordeeld dat titel 2A van boek 7 BW niet van toepassing is op de gesloten overeenkomst.
4.2.
Wel geldt nog het volgende. Het krediet vond zijn oorsprong in een consumentenkoopovereenkomst (tussen de gedaagde partij en de webwinkel, die haar vordering heeft overgedragen aan de eisende partij). Ook op deze koopovereenkomst zijn consumentenbeschermende bepalingen van toepassing en een aantal van die bepalingen wordt zo belangrijk gevonden dat de kantonrechter ambtshalve (ook als de consument daar niet om vraagt) moet beoordelen of die zijn nageleefd. Die toets ziet met name op de naleving van toepasselijke informatieplichten en op de inhoud van algemene voorwaarden.
4.3.
In deze procedure, waarin de koopovereenkomst online is gesloten, zijn de informatieplichten van de artikelen 6:230m en 6:230v BW van toepassing. De kantonrechter stelt vast dat de verkoper tijdens het bestelproces alle noodzakelijke informatie aan de gedaagde partij heeft verstrekt. Niet blijkt echter dat alle noodzakelijke informatie na de totstandkoming van de overeenkomst ook nog eens op een duurzame gegevensdrager aan de gedaagde partij is verstrekt, zoals is vereist op grond van artikel 6:230v lid 7 BW.
4.4.
Daar moet de kantonrechter ambtshalve consequenties aan verbinden. [1] Onder verwijzing naar de Richtlijn Sanctiemodel informatieplichten wordt de betalingsverplichting van de gedaagde partij verminderd met 20%. [2] De door de gedaagde partij gekochte, ontvangen en gehouden zaak kostte € 595,39. Daarvan is de gedaagde partij door ambtshalve sanctionering slechts 80% verschuldigd, dat wil zeggen € 476,31. De gedaagde partij heeft al € 198,46 betaald, zodat nu nog € 277,85 resteert.
4.5.
Ook moet ambtshalve worden beoordeeld of in de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden bepalingen (bedingen) zijn opgenomen, die onredelijk bezwarend zijn voor consumenten als de gedaagde partij, als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW. De kantonrechter kan zich daarbij beperken tot die bedingen die relevant zijn voor de beoordeling van de ingestelde vordering. Met betrekking tot de hoofdsom, rente en de vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten zijn geen bedingen aangetroffen die onredelijk bezwarend zijn, zodat voor een ambtshalve sanctie op dit punt geen aanleiding bestaat.
4.6.
Om de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toe te kunnen wijzen moet niet alleen worden beoordeeld of een onredelijk bezwarend beding is overeengekomen, maar ook of aan de eisen van artikel 6:96 lid 5 en 6 BW is voldaan. Overwogen wordt dat het dossier een zogenoemde veertiendagenbrief bevat die aan de wettelijke eisen voldoet.
4.7.
Aldus is, nu de vordering de kantonrechter voor het overige niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, € 277,85 toewijsbaar aan hoofdsom, vermeerderd met de daarover verschenen wettelijke rente vanaf de in de veertiendagenbrief genoemde vervaldatum, en met een incassokostenvergoeding ter hoogte van het tarief dat hoort bij het verschuldigde bedrag aan koopsom, te weten € 86,45.
4.8.
De gedaagde partij wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat een gedeelte van de vordering wordt afgewezen dient het griffierecht, voor zover dit een bedrag van € 130,00 te boven gaat, als onnodig veroorzaakt voor rekening van de eisende partij te blijven. Ook het salaris voor de gemachtigde zal worden bepaald aan de hand van de toewijsbare vordering.
4.9.
De proceskosten van de eisende partij worden begroot op:
- dagvaarding € 137,39
- griffierecht € 130,00
- salaris gemachtigde € 82,00 (1 punt x tarief € 82,00)
- nakosten
€ 41,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 390,39.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de gedaagde partij om tegen bewijs van kwijting € 364,30 aan de eisende partij te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 277,85 vanaf de vervaldatum van de veertiendagenbrief tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt de gedaagde partij in de proceskosten van € 390,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de gedaagde partij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet de gedaagde partij ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677
2.www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/richtlijn-sanctiemodel-informatieplichten.pdf