In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 1.074.000,- per 1 januari 2021, waartegen eiser bezwaar had gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde aannemelijk heeft gemaakt door middel van een taxatiematrix, waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen. Eiser betwistte de waarde en stelde een lagere waarde van € 799.000,- voor. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen goed vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen. Eiser's verzoek om schadevergoeding wegens een te lange procedure werd afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.