11.2De voorzieningenrechter stelt vast dat het advies van de groenadviseur van 28 februari 2025 niet correct is, omdat daarin staat dat een aantal bomen dood zijn. Op de zitting heeft het college verklaard dat geen van de 10 bomen ziek of dood zijn. Verder is niet duidelijk welke argumenten de boomadviseur heeft gebruikt om tot zijn advies te komen. Op de zitting en in de verweerschriften heeft het college wel een nadere uitleg gegeven over de totstandkoming van het advies, maar de groendeskundige van de gemeente was niet aanwezig om een nadere uitleg te geven over het advies. De door het college gegeven toelichting, zoals het achterstallig boomonderhoud, is niet terug te lezen in het advies van de groenadviseur. Ook is in het advies van de groenadviseur van het college niet duidelijk gemaakt op welke wijze is getoetst aan het Bomenbeleidsplan en waarom deze bomen binnen de groene zone niet als beschermwaardig moeten worden beschouwd, zoals genoemd in paragraaf 4.3.1 van het Bomenbeleidsplan, aangezien alle bomen een stamomtrek hebben van meer dan 63 cm. Het advies van 28 februari 2025 is daarmee gebrekkig en onvolledig tot stand gekomen. Het advies kan om die reden de verleende kapvergunning niet dragen. Het bestreden besluit bevat dus een gebrek.
12. Verzoekster voert aan dat er nu vanwege het broedseizoen sowieso niet mag worden gekapt. Het perceel grenst aan het bos van het Goois Natuur Reservaat waar de informatiebordjes staan over de broedseizoenperiode van 15 maart-15 juli.
13. De voorzieningenrechter overweegt dat het broedseizoen niet in de Omgevingswet is vastgelegd. De enkele omstandigheid dat het broedseizoen al zou zijn aangevangen, betekent dus niet dat niet gekapt mag worden. De voorzieningenrechter wijst op de algemene zorgplicht die rust op de vergunninghouder op grond van artikel 11.27 van het Besluit activiteitenleefomgeving (Bal). Dit betekent dat tijdens het broeden de nesten, eieren en broedende vogels en andere broedende dieren niet mogen worden verstoord en er dan dus geen werkzaamheden mogen worden uitgevoerd, ongeacht de periode van het jaar. Aan de vergunning is om die reden het voorschrift verbonden dat voordat met de werkzaamheden wordt begonnen de vergunninghouder dient te controleren of vogels of andere beschermde dieren aanwezig zijn. Er mag pas worden gekapt als eventuele aanwezige nesten of verblijfplaatsen (bijvoorbeeld in boomholten) verlaten zijn. Op de zitting is namens het college en de vergunninghouder verklaard dat voordat de kapwerkzaamheden plaatsvinden een door de vergunninghouder ingeschakelde externe adviseur flora en fauna op het perceel de betreffende bomen gaat controleren op de eventuele aanwezigheid van nesten.
In zoverre ziet de voorzieningenrechter dus geen aanleiding om ten aanzien daarvan een voorlopige voorziening te treffen.
14. Verzoekster vindt dat het aan de vergunning verbonden voorschrift over de herplantingsplicht onduidelijk is geformuleerd en geen zekerheid biedt dat daadwerkelijk herplant plaatsvindt. Zo is niet duidelijk hoe daaraan invulling moet worden gegeven wat betreft aantal en de locatie van de te planten bomen.
15. Aan de vergunning is het voorschrift verbonden “Het compenseren van de gekapte boom door herplant van tien nieuwe bomen (artikel 3.87).”
Volgens dat artikel 3.87 van de Verordening geeft het college daarvoor een termijn en aanwijzingen voor het aantal en de manier waarop.
16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het voorschrift over de herplant te algemeen gesteld, omdat er niet duidelijk uit blijkt binnen welke termijn en op welke wijze de vergunninghouder invulling moet geven aan de herplantplicht. Dat is een gebrek, maar de voorzieningenrechter verwacht dat het college in de beslissing op bezwaar het voorschrift over de herplantplicht kan concretiseren en het gebrek dus kan herstellen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat namens het college in het verweerschrift en op de zitting is toegelicht dat vergunninghouder uitvoering moet geven aan de herplantplicht, zoals nader uitgewerkt in het Bomenbeleidsplan. Op de zitting heeft vergunninghouder ook toegezegd dat hij de herplantplicht zal nakomen door nieuwe bomen terug te planten op het perceel.
17. Verzoekster vindt dat onvoldoende is onderzocht wat de effecten zijn van de kap van deze 10 bomen op de grondwaterstand, vooral nu ook al eerder 29 bomen zijn gekapt en het gebied gelegen is in een waterwingebied.
18. De voorzieningenrechter kan deze bezwaargrond niet vertalen naar een toetsingsgrond uit de Verordening en het Bomenbeleidsplan. De stelling van verzoekster dat het kappen van bomen op het perceel mogelijk invloed kan hebben op de grondwaterstand, is bovendien niet onderbouwd. Omdat het niet onder één van de weigeringsgronden kan worden geschaard, is het naar voorlopig oordeel ook niet aan het college om dat verder te onderzoeken.
Conclusie voorlopig rechtmatigheidsoordeel
19. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de onderbouwing van het advies van de groenadviseur gebrekkig en onvolledig, zodat onvoldoende duidelijk is op welke motivering het bestreden besluit steunt. Het college kan in de bezwaarfase dit gebrek alsnog herstellen. Dit geldt eveneens voor het aanscherpen van het voorschrift wat betreft de herplantplicht. Ook dat gebrek kan het college in bezwaar herstellen.
20. Omdat het gebruik maken van een kapvergunning onherroepelijk is en op dit moment niet duidelijk is of het college het gebrekkige advies van de groenadviseur zal kunnen herstellen, laat de voorzieningenrechter de belangen van verzoekster zwaarder wegen dan de belangen van vergunninghouder bij het gebruikmaken van de vergunning. Verzoekster heeft er namelijk belang bij dat er in afwachting van de bezwaarprocedure geen onomkeerbare kapwerkzaamheden plaatsvinden.