ECLI:NL:RBMNE:2025:2128

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
UTR 25/2250
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen vergunning voor het kappen van bomen in Huizen

Op 2 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over een verleende omgevingsvergunning voor het kappen van 10 bomen in Huizen. Verzoekster, die samen met haar dochter bezwaar had gemaakt tegen de vergunning, vroeg om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat er onomkeerbare kapwerkzaamheden zouden plaatsvinden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het advies van de groenadviseur, dat ten grondslag lag aan de vergunning, gebrekkig en onvolledig was. De voorzieningenrechter wees het verzoek van verzoekster toe en schorste de vergunning tot twee weken na de beslissing op bezwaar, terwijl het verzoek van de dochter werd afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster als belanghebbende kon worden aangemerkt, gezien de afstand tot de bomen en het zicht daarop. De voorzieningenrechter benadrukte dat de vergunninghouder niet mocht kappen totdat er een beslissing op bezwaar was genomen, en dat het college de gebreken in de vergunning kon herstellen in de bezwaarfase. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige advisering bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de bescherming van belangen van omwonenden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/2250

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 mei 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

en
[dochter], uit [woonplaats] , dochter van verzoekster (de dochter)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen (het college)

(gemachtigde: mr. M.V.M. Dickmann).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: M. de Vries uit Vinkeveen (vergunninghouder).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de verleende omgevingsvergunning voor het kappen van 10 bomen. De vergunninghouder wil de bomen kappen in verband met de uitvoering van een bouwvergunning op het adres [adres] in [woonplaats] (het perceel) en het slopen van een volière. Verzoekster en haar dochter zijn het hier niet mee eens. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan.
1.1
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek van verzoekster toe en het verzoek van de dochter af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 3 maart 2025 heeft het college aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 10 bomen op het perceel.
2.1
Verzoekster woont aan de [adres] in [woonplaats] . Zij heeft met haar dochter bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning en zij hebben de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Omdat zij tijdig binnen vier weken een verzoek om een voorlopige voorziening hebben ingediend, is de vergunning geschorst en mag, zolang geen uitspraak is gedaan, de vergunninghouder geen gebruik maken van zijn vergunning om de 10 bomen te kappen. [1]
2.2
Het college heeft op het verzoek gereageerd met meerdere verweerschriften.
2.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de dochter van verzoekster via een beeldverbinding, de gemachtigde van het college en de vergunninghouder.

Beoordeling van het verzoek

Belanghebbendheid
3. Om een voorlopig oordeel te kunnen geven moet de voorzieningenrechter eerst beoordelen of verzoekster en haar dochter ontvankelijk zijn in hun bezwaar. Alleen belanghebbenden kunnen bezwaar maken tegen een besluit. Als verzoekster en haar dochter geen belanghebbenden zijn, dan komt het college niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de bezwaren. De bezwaren van verzoekster en haar dochter kunnen in dat geval niet leiden tot herroeping van de kapvergunning. Er is dan geen ruimte voor de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
4. Voor de vraag of iemand belanghebbende is, kunnen verschillende aspecten van belang zijn. Iemand moet een persoonlijk belang hebben, wat zich voldoende onderscheidt van de belangen van anderen. Uit vaste rechtspraak [2] volgt dat degene die geen ‘gevolgen van enige betekenis’ ondervindt van een besluit, geen persoonlijk belang heeft. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis zijn, wordt gekeken naar factoren zoals afstand tot, zicht op en de planologische uitstraling van de activiteit die met het besluit wordt toegestaan. Deze factoren worden in onderlinge samenhang beoordeeld.
Is de dochter belanghebbende?
4.1
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de dochter van verzoekster geen belanghebbende. Op de zitting heeft zij toegelicht dat zij is opgegroeid in de woning van verzoekster en dat zij sinds de ziekteperiode en het overlijden van haar vader de helft van de maand bij verzoekster woont en de andere helft van de maand in [woonplaats] . Zij is niet ingeschreven op het adres van verzoekster, maar in [woonplaats] . Gelet op die omstandigheid, ziet de voorzieningenrechter te weinig aanknopingspunten om de dochter van verzoekster aan te merken als belanghebbende in de zin van de wet. Dat zij geregeld verblijft in de woning van verzoekster, maakt dat niet anders. Naar verwachting zal het college de dochter van verzoekster niet-ontvankelijk verklaren in haar bezwaar. Om die reden zal de voorzieningenrechter het verzoek van de dochter van verzoekster afwijzen.
Is verzoekster belanghebbende?
4.2
Verzoekster voert aan dat de afstand tot de bomen circa 50 meter is en dat zij zicht heeft op de bomen die gekapt gaan worden. Daartegenover staat het standpunt van het college dat verzoekster een deel van het jaar vermoedelijk beperkt zicht op de bomen heeft en de te kappen bomen bijna niet te onderscheiden zijn van het andere groen. Het college kan dit echter niet goed vaststellen, omdat nog geen afspraak is gemaakt met verzoekster om ter plaatse de situatie te beoordelen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het perceel van verzoekster grenst aan het perceel van de vergunninghouder en schuin ligt achter het perceel waarop de te kappen bomen staan. De afstand tussen haar woning en het perceel is minder dan 100 meter. Verzoekster zal ook wel enig zicht hebben op de bomen. In hoeverre er precies zicht is op de te kappen bomen en of het onderscheidend is van ander groen, is nu onduidelijk. Omdat niet uitgesloten is dat verzoekster effecten kan ondervinden van het kappen van de bomen merkt de voorzieningenrechter op dit moment verzoekster vanwege de afstand tot en het mogelijke zicht op het perceel als belanghebbende aan.
Spoedeisendheid
5. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang voldoende aanwezig. Vergunninghouder wil zodra dat kan, gebruik maken van de vergunning om de bomen te kappen.
Beoordelingskader
6. De voorzieningenrechter beoordeelt of het nodig is om de omgevingsvergunning te schorsen totdat het college een beslissing op bezwaar van verzoekster heeft genomen. Voor het treffen van zo’n voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als de omgevingsvergunning zodanig gebrekkig is dat deze in de heroverweging die het college moet maken naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft in deze uitspraak daarom eerst een voorlopig oordeel over de kans van slagen van het bezwaarschrift, en daarmee over de vraag of de omgevingsvergunning rechtmatig is verleend of niet. Op basis daarvan zal zij vervolgens beoordelen of de belangen van verzoekster om de omgevingsvergunning te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van het college en vergunninghouder om de omgevingsvergunning in stand te laten. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is dat het besluit waartegen bezwaar is gemaakt in stand kan blijven, hoe minder ruimte er bij deze belangenafweging is voor de belangen van verzoekster.
7. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet, artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit en artikel 3.83 van de Verordening Fysieke Leefomgeving [3] (de Verordening) is een omgevingsvergunning vereist voor het kappen van een boom en het vellen van houtopstanden. De aanvraag is getoetst aan de weigeringsgronden van artikel 3.82 van de Verordening. De omgevingsvergunning kan alleen worden geweigerd in verband met de in dat artikel limitatief genoemde waarden van de boom.
Beoordeling voorlopig rechtmatigheidsoordeel
Toetsing weigeringsgronden en advies groenadviseur
8. Verzoekster betwist de beoordeling en het advies van de gemeentelijke groenadviseur. De vergunde bomen hebben volgens haar wel degelijk waarden ter bescherming van de oogmerken, zoals opgesomd in de Verordening. Zij stelt dat onduidelijk is hoe de groenadviseur tot zijn conclusie is gekomen en dat er geen sprake is van een weigeringsgrond. De onderbouwing van het advies ontbreekt dan wel is zeer summier. Verder is het advies niet objectief, omdat het advies niet is getoetst door externe experts, zoals een boomchirurg of een ecoloog. Ook merkt verzoekster op dat in het advies staat dat het om dode bomen zou gaan, maar dat blijkt nergens uit.
9. Niet in geschil is dat voor het kappen van de 10 bomen op het perceel een omgevingsvergunning nodig is. Het college moet de aanvraag voor een omgevingsvergunning toetsen aan de gronden in artikel 3.82 van de Verordening en mag de vergunning alleen weigeren als de waarden genoemd in dat artikel en nader uitgelegd in het Bomenbeleidsplan Gemeente Huizen-2024 (Bomenbeleidsplan) van toepassing zijn.
9.1
In artikel 3.82 van de Verordening staan de limitatieve oogmerken / weigeringscriteria:
• het beschermen van de gezondheid
• het beschermen van de biodiversiteit;
• het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;
• de beeldbepalende waarde van bomen;
• de natuurwaarde van bomen;
• de waarde voor de leefbaarheid van bomen en
• de cultuurhistorische waarde van bomen.
9.2
In het Bomenbeleidsplan staat dat binnen de groene zone alle bomen met een stamdiameter vanaf 20 cm op 1,3 meter boven maaiveld als beschermwaardig beschouwd worden. Dit komt overeen met een stamomtrek van 63 cm.
9.3
In paragraaf 4.4 van het Bomenbeleidsplan staat verder dat voor het al dan niet afgeven van een kapvergunning een weloverwogen keuze wordt gemaakt op basis van informatie en advies. Als een kapvergunning voor één of meer gezonde, beschermwaardige bomen wordt aangevraagd ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling, dan is daarvoor een onderbouwing nodig waaruit blijkt dat een alternatief ontwerp met boombehoud is onderzocht maar niet haalbaar is. Ook dient dan een Bomen Effect Analyse (BEA) te worden uitgevoerd door een boomtechnisch deskundige.
9.4
In het advies van de gemeentelijke groenadviseur van 28 februari 2025 staat als opmerking:
“Aantal – boomsoort – omtrek - opm.
10 - div - > 110 cm. Een aantal bomen zijn dood of staan in de bouwvlek”.
Verder wordt in het advies bij toetsing aan de weigeringsgronden uit artikel 3.82 van de Verordening bij alle onderdelen geconcludeerd dat een weigeringsgrond niet aanwezig is.
10. Op de zitting is namens het college bevestigd dat de bomen in de groene zone staan. Het college heeft verklaard dat de 10 vergunde bomen beuken- en eikenbomen zijn en dat geen van deze bomen ziek of dood zijn. Het betreffen veelvoorkomende en dus geen zeldzame bomen. Op de zitting is toegelicht dat twee gemeentelijke boomspecialisten het perceel hebben bezocht en hebben geconstateerd dat er op het perceel veel bomen dicht op elkaar staan en dat er lange tijd geen (snoei)onderhoud is gepleegd aan het groen. Daardoor zijn veel bomen de hoogte in gegroeid met kale stammen en beperkte boomkronen tot gevolg in plaats van in de breedte met relatief grote boomkronen. Verder is van belang dat er sprake is van een locatie met woonbestemming en tuin. Op het perceel is geen sprake van de bestemming bos, zoals verzoekster stelt. De conclusie van de boomadviseurs is dat de 10 vergunde bomen geen bijzondere waarde vertegenwoordigen en dat om die reden geadviseerd is de vergunning te verlenen.
11.1
Uit vaste rechtspraak volgt dat het college van een gegeven advies van een deskundige, zoals in dit geval een groendeskundige, mag uitgaan nadat is nagegaan of dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [4] Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van het advies in beginsel geen nadere toelichting.
11.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat het advies van de groenadviseur van 28 februari 2025 niet correct is, omdat daarin staat dat een aantal bomen dood zijn. Op de zitting heeft het college verklaard dat geen van de 10 bomen ziek of dood zijn. Verder is niet duidelijk welke argumenten de boomadviseur heeft gebruikt om tot zijn advies te komen. Op de zitting en in de verweerschriften heeft het college wel een nadere uitleg gegeven over de totstandkoming van het advies, maar de groendeskundige van de gemeente was niet aanwezig om een nadere uitleg te geven over het advies. De door het college gegeven toelichting, zoals het achterstallig boomonderhoud, is niet terug te lezen in het advies van de groenadviseur. Ook is in het advies van de groenadviseur van het college niet duidelijk gemaakt op welke wijze is getoetst aan het Bomenbeleidsplan en waarom deze bomen binnen de groene zone niet als beschermwaardig moeten worden beschouwd, zoals genoemd in paragraaf 4.3.1 van het Bomenbeleidsplan, aangezien alle bomen een stamomtrek hebben van meer dan 63 cm. Het advies van 28 februari 2025 is daarmee gebrekkig en onvolledig tot stand gekomen. Het advies kan om die reden de verleende kapvergunning niet dragen. Het bestreden besluit bevat dus een gebrek.
Broedseizoen
12. Verzoekster voert aan dat er nu vanwege het broedseizoen sowieso niet mag worden gekapt. Het perceel grenst aan het bos van het Goois Natuur Reservaat waar de informatiebordjes staan over de broedseizoenperiode van 15 maart-15 juli.
13. De voorzieningenrechter overweegt dat het broedseizoen niet in de Omgevingswet is vastgelegd. De enkele omstandigheid dat het broedseizoen al zou zijn aangevangen, betekent dus niet dat niet gekapt mag worden. De voorzieningenrechter wijst op de algemene zorgplicht die rust op de vergunninghouder op grond van artikel 11.27 van het Besluit activiteitenleefomgeving (Bal). Dit betekent dat tijdens het broeden de nesten, eieren en broedende vogels en andere broedende dieren niet mogen worden verstoord en er dan dus geen werkzaamheden mogen worden uitgevoerd, ongeacht de periode van het jaar. Aan de vergunning is om die reden het voorschrift verbonden dat voordat met de werkzaamheden wordt begonnen de vergunninghouder dient te controleren of vogels of andere beschermde dieren aanwezig zijn. Er mag pas worden gekapt als eventuele aanwezige nesten of verblijfplaatsen (bijvoorbeeld in boomholten) verlaten zijn. Op de zitting is namens het college en de vergunninghouder verklaard dat voordat de kapwerkzaamheden plaatsvinden een door de vergunninghouder ingeschakelde externe adviseur flora en fauna op het perceel de betreffende bomen gaat controleren op de eventuele aanwezigheid van nesten.
In zoverre ziet de voorzieningenrechter dus geen aanleiding om ten aanzien daarvan een voorlopige voorziening te treffen.
Herplantplicht
14. Verzoekster vindt dat het aan de vergunning verbonden voorschrift over de herplantingsplicht onduidelijk is geformuleerd en geen zekerheid biedt dat daadwerkelijk herplant plaatsvindt. Zo is niet duidelijk hoe daaraan invulling moet worden gegeven wat betreft aantal en de locatie van de te planten bomen.
15. Aan de vergunning is het voorschrift verbonden “Het compenseren van de gekapte boom door herplant van tien nieuwe bomen (artikel 3.87).”
Volgens dat artikel 3.87 van de Verordening geeft het college daarvoor een termijn en aanwijzingen voor het aantal en de manier waarop.
16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het voorschrift over de herplant te algemeen gesteld, omdat er niet duidelijk uit blijkt binnen welke termijn en op welke wijze de vergunninghouder invulling moet geven aan de herplantplicht. Dat is een gebrek, maar de voorzieningenrechter verwacht dat het college in de beslissing op bezwaar het voorschrift over de herplantplicht kan concretiseren en het gebrek dus kan herstellen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat namens het college in het verweerschrift en op de zitting is toegelicht dat vergunninghouder uitvoering moet geven aan de herplantplicht, zoals nader uitgewerkt in het Bomenbeleidsplan. Op de zitting heeft vergunninghouder ook toegezegd dat hij de herplantplicht zal nakomen door nieuwe bomen terug te planten op het perceel.
Grondwaterstand
17. Verzoekster vindt dat onvoldoende is onderzocht wat de effecten zijn van de kap van deze 10 bomen op de grondwaterstand, vooral nu ook al eerder 29 bomen zijn gekapt en het gebied gelegen is in een waterwingebied.
18. De voorzieningenrechter kan deze bezwaargrond niet vertalen naar een toetsingsgrond uit de Verordening en het Bomenbeleidsplan. De stelling van verzoekster dat het kappen van bomen op het perceel mogelijk invloed kan hebben op de grondwaterstand, is bovendien niet onderbouwd. Omdat het niet onder één van de weigeringsgronden kan worden geschaard, is het naar voorlopig oordeel ook niet aan het college om dat verder te onderzoeken.
Conclusie voorlopig rechtmatigheidsoordeel
19. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de onderbouwing van het advies van de groenadviseur gebrekkig en onvolledig, zodat onvoldoende duidelijk is op welke motivering het bestreden besluit steunt. Het college kan in de bezwaarfase dit gebrek alsnog herstellen. Dit geldt eveneens voor het aanscherpen van het voorschrift wat betreft de herplantplicht. Ook dat gebrek kan het college in bezwaar herstellen.
Belangenafweging
20. Omdat het gebruik maken van een kapvergunning onherroepelijk is en op dit moment niet duidelijk is of het college het gebrekkige advies van de groenadviseur zal kunnen herstellen, laat de voorzieningenrechter de belangen van verzoekster zwaarder wegen dan de belangen van vergunninghouder bij het gebruikmaken van de vergunning. Verzoekster heeft er namelijk belang bij dat er in afwachting van de bezwaarprocedure geen onomkeerbare kapwerkzaamheden plaatsvinden.

Conclusie en gevolgen

21. De voorzieningenrechter wijst het verzoek van de dochter af.
22. De voorzieningenrechter wijst het verzoek van verzoekster toe. Dat betekent dat de vergunninghouder nu niet mag kappen. De voorzieningenrechter bepaalt dat de voorlopige voorziening twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar vervalt.
23. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet het college het griffierecht aan verzoekster vergoeden.
24. Verzoekster heeft verzocht om vergoeding van de door haar gemaakte kosten, zijnde een bedrag van € 435,60 voor de kosten voor de door haar ingeschakelde hulp bij het opstellen van haar bezwaarschrift en € 33,90 voor kosten vanwege aangetekende verzending. Deze kosten komen niet in aanmerking voor vergoeding, omdat dit geen kosten of proceshandelingen zijn die limitatief zijn opgesomd in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het betreffen geen kosten van een door een derde verleende rechtsbijstand. Verzoekster heeft op eigen naam het bezwaarschrift ingediend. Dergelijke proceshandelingen komen niet voor vergoeding in aanmerking, ook al heeft een externe meegelezen en geadviseerd. [5]

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek van de dochter van verzoekster af;
  • wijst het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het besluit van 3 maart 2025 tot twee weken na de beslissing op bezwaar;
  • draagt het college op het door verzoekster betaalde griffierecht van € 194,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 16:79, vierde lid, van de Omgevingswet.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1832.
3.https://ris.gemeenteraadhuizen.nl/Documenten/Bomenbeleidsplan-Gemeente-Huizen-2024-incl-bijlagen-uitvoerbaarheid.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:481.
5.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2000:AA7723.