In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer, die sinds 1988 in dienst was bij de werkgever, werd arbeidsongeschikt en werd na 104 weken arbeidsongeschiktheid boventallig verklaard. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst beëindigd met toestemming van het UWV, maar heeft alleen de wettelijke transitievergoeding betaald en niet de beëindigingsvergoeding die volgens het Sociaal Plan verschuldigd zou zijn. De werknemer heeft hierop aanspraak gemaakt, maar de kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat het Sociaal Plan niet van toepassing was op de werknemer, omdat zijn arbeidsovereenkomst was beëindigd na 2 jaar ziekte. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever niet tekortgeschoten is in de nakoming van het Sociaal Plan en dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen. De werknemer heeft geen recht op een billijke vergoeding en de proceskosten zijn voor zijn rekening. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een werknemer recht heeft op een beëindigingsvergoeding en de rol van het UWV in het proces van beëindiging van de arbeidsovereenkomst.